e de droefheid over haar kracht van geest: zij bracht den
zakdoek voor de oogen en snikte luide. Ik was opgestaan om de juweelen
te bezichtigen. Zij stond naast mij en boog onwillekeurig het hoofd
voorover, zoodat het op mijn schouder te rusten kwam. Mijn toestand werd
netelig: en ik wist niet, hoe ik best daar vandaan zoude geraken, toen
wij opeens menschen de trap hoorden opkomen.
Amelia trad sidderend ter zijde. "Mijn God!" riep zij: "zou men hier
komen? op dit uur!"
"Hierheen, Mijnheer Van Beveren!" zeide de stem van Heynsz; de deur ging
open en de gepoeierde Heer met den karmozijnen rok trad binnen, door
Heynsz gevolgd.
"Ik ben het, Amelia!" zeide de Heer Bos (want hij was het zelf): "ik
wist niet," voegde hij er op een gestrengen toon bij: "dat gij
gezelschap hadt."
Amelia stond als verplet. Zij wrong de handen en zag haar vader aan, met
oogen, waarin een onbeschrijfelijke angst was uitgedrukt. Wat Heynsz
betrof, hij meesmuilde achter den rug van den Heer Bos en hief
spotachtig dreigend den vinger tegen mij op; maar ik was onzeker, of de
vroolijke uitdrukking van zijn gelaat teweeggebracht was door zijn
blijdschap, dat hij den man, dien hij zocht, in de knip had, of wel
alleen uit zekere schalksche vreugde ontstond, dat ik door Amelia's
vader zoo te onpas verrast werd.
"Ja mijn kind!" vervolgde de Heer Bos, waarschijnlijk om haar gerust te
stellen: "gij hadt mij zoo vroeg niet verwacht; maar ik heb mijn zaken
spoediger gedaan gekregen dan ik gehoopt had: en daarenboven is mij,
gelijk ik den Heer Heynsz verteld heb, een onaangenaam avontuur
overkomen, dat mij wel noodzaakte mijn komst alhier niet langer uit te
stellen. Ik merk ook," vervolgde hij met een verheffing van stem en
terwijl hij mij scherp aanzag, "dat het tijd werd dat ik kwame."
"Met uw verlof," zeide Heynsz, tusschen beiden tredende: "deze Heer is
de Heer Huyck, zoon van onzen achtbaren Hoofdofficier en een eerlijk
cavalier, wien Mejuffer zich niet behoeft te schamen van te kennen."
"Met uw verlof," zeide Bos, zich naar Heynsz keerende en op een hoogen
toon sprekende, welke mij vreemd genoeg voorkwam jegens iemand, van wien
hij zooveel te duchten kon nebben: "ik ben zelf de beste beoordeelaar
der kennissen, welke het mijne dochter betaamt te onderhouden: en,
terwijl hetgene ik deswege met haar te spreken heb best zonder getuigen
wordt afgehandeld, zal ik de vrijheid nemen u te verzoeken...." hier
wees hij op de deur met een gebiedenden w
|