l, ik heb Heynsz gevraagd of
hij mij insgelijks huisvesting verleenen kan: en daar er, zoo hij zegt,
bij deze kamer nog een kabinetje is, waar een ledikant gezet kan worden,
zal zich dit zeer goed schikken. Voor dezen nacht keer ik naar mijn
logement. Wat die juweelen betreft, berg die maar weer: ik zal voor de
terugzending zorg dragen."
Ik wilde nu mijn afscheid nemen. De Heer Bos verzocht mij, daar hij toch
eenen weg met mij op moest, hem mijn gezelschap te schenken; waarop wij,
na Amelia vaarwel gezegd te hebben, het huis verlieten.
Wij gingen eenige oogenblikken zwijgend naast elkanderen. De Heer Bos
was de eerste, die het gesprek aanving:
"Ik ben u groote dankbaarheid verschuldigd," zeide hij: "maar ik wensch
mijn schuld niet te vermeerderen. Of liever--ik zal u nog erkentelijker
zijn, indien UEd. voor het vervolg uwe bezoeken staken wilt."
"Mijnheer!" antwoordde ik, op een koelen toon: "ofschoon ik medelijden
met u en met uwe dochter heb, verlang ik niets liever, dan dat ik niets
meer van u hoore: de zaak heeft mij reeds kwelling genoeg veroorzaakt."
"Dan verstaan wij elkander volkomen.--Intusschen, wij scheiden in
vriendschap. Ik ben u de betuiging schuldig, dat mijn vermoedens mij
leed zijn, en dat ik u voor een eerlijk man houde. Het is alleen, omdat
ik weet hoe gevaarlijk het is, wanneer jonge lieden elkander vaak,
vooral op zulk een geheimzinnige wijze, spreken, dat ik als vader eenige
zorg gevoel."
.Mijnheer! Ik schroom niet, u te zeggen, dat mijne affecties elders
geplaatst zijn."
"'t Is mogelijk," zeide hij: "maar het hart mijner dochter is nog vrij:
en--zonder u een compliment te willen maken--het is niet voor u, het is
voor haar, dat ik mij bekommer, en dat ik een dergelijke gemeenzaamheid
noodlottig zou achten."
"Mijnheer!" hernam ik: "uw dochter is een beminnenswaardige Juffer, aan
wie ik het hoogste geluk toewensch; doch zoo weinig verlang ik, eenige
genegenheid voor mij onwaardige bij haar op te wekken, dat ik het als
een der aangenaamste tijdingen zal rekenen, wanneer ik verneem, dat zij
met u in veiligheid van hier is."
Dit gezegde was niet beleefd, maar het scheen hem echter tevreden te
stellen: en hij sprak niet weder, tot wij de deur van de herberg
genaderd waren. Toen zeide hij, terwijl hij mij de hand op den schouder
legde, op een plechtigen toon: "jongeling! mijn leven ia tot nog toe een
afwisseling geweest van hoogheid en tegenspoeden, van macht en
vernedering, van weelde
|