het beste logement, onder
den naam van Van Beveren, begaf mij dadelijk naar Bouvelt en vernam daar
uw verblijf. Zoodra ik den naam van Heynsz hoorde, was mijn besluit
gevormd. Ik kende, om 't even hoe, de geheime betrekkingen, die deze
Sinjeur vervult: en wetende, dat niets beter in staat is om ook de
schranderste personen te misleiden, dan het streelen hunner ijdelheid,
begaf ik mij naar hem toe. Reeds hier beneden had ik aanvankelijk het
genoegen van te zien, dat mijn vermomming gelukt was, daar zelfs de Heer
Huyck mij niet herkende. Kort na uw vertrek, Mijnheer Huyck! kwam Heynsz
binnen. Ik verzocht hem alleen te spreken. Ik meldde hem dadelijk, dat
ik de vader was van Amelia, de Overijselsche koopman, waar hem Bouvelt
over gesproken had. Voorts verhaalde ik hem, dat ik opgelicht was door
zekeren schelm, wien ik zoo juist beschreef, dat zijn portret volkomen
overeenkwam met dat van den man, die u bij Naarden heeft aangerand: en
zeide, dat hij, Heynsz, mij was aan de hand gedaan als de bekwaamste man
om dergelijke fielten te doen opsporen. Ik eindigde mijn verhaal met een
fatsoenlijk present en oordeel nu den man gewonnen te hebben. Dat hij
mij met dat al te slim is, is mogelijk; doch, naar zijn houding te
oordeelen, geloof ik, dat hij niets vermoedt."
"Maar Papa!" zeide Amelia: "al misleidt gij Heynsz, zijt gij niet
beducht, dat er hier te Amsterdam nog vele lieden zijn, die u herkennen
zullen?"
"En wie zou thans in mij den cadet der marine herkennen, die voor vijf
en twintig jaren hier over straat slenterde of den galant speelde bij de
jonge schoonen?"
"Bij den eersten opslag niet;--maar, wanneer men weet dat gij u hier in
de buurt bevindt?--En dan, vloeit deze stad niet over van vreemdelingen,
die u vroeger, in andere landen, hebben kunnen ontmoeten?"
"Ook denk ik mij niet meer dan noodig is op straat te vertoonen. In
allen gevalle, ik heb besloten, het te wagen. Hier is toch eene betere
gelegenheid dan elders, om mij naar de plaats onzer bestemming in te
schepen. Bovendien, ook buiten deze stad was ik niet langer veilig: want
ik weet, dat de Spaansche Ambassadeur op mijn uitlevering aandringt, en
dat de Staten-Generaal, die anders zoo prat zijn om de vrijheden des
lands te bewaren, in dat geval hunnen bondgenoot ter wille zullen
zijn.--Wij moeten dus voort: en wel zoodra ik in het bezit ben dier
noodlottige papieren."
"En zal ik hier blijven?" vroeg Amelia.
"Ik zie daarin geene zwarigheid. Integendee
|