end hart
mijn Dulcinea terugvond en door Tante ter verantwoording werd geroepen
over mijn ontmoeting met Zwarten Piet. Dewijl ik op haar vragen
voorbereid was, kostte het mij minder moeite, die te beantwoorden: en
zonder haar de geheele waarheid te vertellen, wist ik haar omtrent de
reden van het bezoek des roovers zoodanige opheldering te geven, dat ik
haar tevreden stelde en haar ongerustheid wijken deed. Wij aten dien dag
zeer vroeg en zeer overhaast, vermits het oogmerk van Tante was, met ons
naar een boerderij te rijden, welke zij eenigen tijd geleden in de
omstreken van Oud-Naarden gekocht had, om daar met wandelen en
koffiedrinken den avond door te brengen. Wij reden tegen twee uren af:
trokken over de heide naar Laren en van daar over Blarikum den Tafelberg
langs, waar wij een zijweg insloegen, die ons in korten tijd aan het
doel van onzen tocht voerde. Hier hielden wij voor een schuur stil,
welke tot stalling diende, stapten af, en wandelden naar het woonhuis;
en niet weinig keek ik op, toen de vrouw, welke ons aan de deur
verwelkomde, niemand anders bleek te zijn dan de oude Martha, en haar
woning dezelfde, waarin mij de Heer Bos ontvangen had. Zoo ik de
gelegenheid niet dadelijk herkend had, het was omdat wij deze reis langs
een anderen weg waren gekomen. Nu werd mij duidelijk, waarom de oude
vrouw mij op dien noodlottigen avond zoo had aangekeken: en ik
verwonderde mij, haar toen reeds niet herkend te hebben, daar zij
vroeger tuinvrouw bij mijn Oom Van Bempden geweest was.
De oude vrouw ontving Tante met de gebruikelijke _formules_ van:
"Wel Mevrouw? hoe vaart Mevrouw? Mevrouw is hier in lange niet 'eweest.
Ik kan niet zeggen, dat Mevrouw 'er uitzien er op 'ebeterd is!"--een
compliment, waar schier alle lieden van die klasse gewoon zijn hunne
meesters op te vergasten, als ware het de uitgezochtste vleierij. Mij
herkennende, geraakte zij min of meer in verlegenheid en zocht mijn blik
te vermijden. "Ik heb het koffiegoed boven klaar gezet," ging zij voort.
"Ja! dat is wel," zeide Tante: "maar het is zulk mooi weer. Wat zeggen
de meisjes er van? Zonden wij de koffie niet liever buiten de deur
gebruiken?"
Dit voorstel werd toegejuicht en de bevelen dienvolgens gegeven.
"Is uw zoon niet hier?" vroeg Tante, ziende, dat Martha zelve met een
tafel en stoelen kwam aandragen.
De oude vrouw zuchtte en haalde de schouders op: "och Mevrouw!" zeide
zij, "men zoon is men kruis: sedert acht dagen heb ik hem niet
|