n."
"Gij hier Simon!" riep ik, den man herkennende: "wat komt gij hier
zoeken? En waar is de negotie?"
"Neghoossie? Och! was ik mhaar zoo gelikkig, dat hik een klein beetje
neghoossie thoen kon:--mhaar een vrouw met zeuven kinderen! Je mot
dhenken, dat kan wat an:--gheen dijt rijk...."
"Foei!" zeide ik: "is het geld al op, dat de Jongeheer Blaek u gegeven
heeft om de gangen van eerlijke meisjes te bespieden?"
"Heerlijke meissies! Na doch!" zeide Simon, het hoofd schuddende.
"Ja zeker eerlijk! En zoo ik mijn vader dergelijke stukjes van u
verhaal, zal hij u afleeren, u met zulke knoeierij op te houden."
"Khom! word dan thoch maar niet boos. Khan ik 't 'elpen? Een bhoodschap
is een bhoodschap! As Meneer Blaek theugens me zeit: "Shimon: ga en
khijk waar die Jiffrouw blijft: je zelt een ghilden van mier 'ebben--nou
khijk! wat mot Shimon dan doen? der steekt gheen kwaad hin, dat Meneer
Blaek weet, waar die Jiffrouw whoont, en der stheekt veul goeds hin, dat
Shimon voor een dhag of wat den kost heit mit zen hijshouwen.--Maar je
vraagt men of het vertheerd is sinds dien thijd?--Och! hik eb sedert
gheen dijt verdiend: gheen penning! khan men dhaar van leven hacht
dhagen mit 'en hijshouwen? zoowaar zei je ghezond blijven."
"Misschien zult gij mij ook zoeken wijs te maken, dat Heynsz u de reis
niet betaalt, die gij heden doet."
"Nou khijk Meneer Hijk! 't Ishomdat je de zeun van dan Oofd-hoffiesier
bent--God zegen hem--'t is een schraal loon dat hik van 'Eynsz
ontvang.--Hik khan er waarachtig niet van bestaan.--En hik 'eb ommers
gheen woord er van ghesproken, dat je met die Jiffrouw in de Naarder
schijt 'eb gheseten?"
"Denkt gij," zeide ik wrevelig, "dat ik mij bekommer over hetgeen gij
van mij vertelt? Maar wat doet gij nu hier? Wie valt hier bespieden? Het
is hier geen publieke grond; en zoo Tante hoort, dat gij op haar erf
zijt, zou zij er u wel eens door den koetsier kunnen doen afjagen."
"Na doch! je weet wel, wien hik ier zoeken khom: 't his ommers je papha,
die 'et ghelast 'eeft, Shimon is ommers gheen dhief, die wat wegnemen
zal."
"Ik geloof, dat gij vergeefsche moeite doet," zeide ik, wel gissende
wien hij zocht: "maar wees gewaarschuwd, en pak u weg; want zoo iemand
anders u ziet, gij zult niet vriendelijk ontvangen worden."
Met deze woorden wendde ik mij van hem af en keerde terug bij de dames,
die reeds onder de breede takken der eiken om de theetafel gezeten
waren.--"Wel!" zeide Suzanna, zood
|