wilde hij de aandacht vestigen op een kostbaren ring, die
zijn vinger versierde, en op den juweelen gesp, waarmede de strop was
vastgemaakt.
"Ach noe ja!" zeide Weinstuebe: "die dames sollen ons kenadik bardon
schenken wollen: 't is waraftig onze schuld nicht. Herr Plaek sagte: "da
sind tamen: wollen wir ons combliment machen kaan." Aber wier woesten
nicht, dat er eine so achtbare keselschaft da ware."
"Dat valt u dan tegen," zeide Suzanna.
"Hoe vaart uw vader, Mijnheer Blaek?" vroeg Tante.
"Klagend en hypochonder, Mevrouw! de oude deun. Hebben de dames ook
trek, om mijn vaartuig eens te zien?" vroeg hij vervolgens, op een toon,
die wel te kennen gaf, dat hij deze uitnoodiging alleen deed, omdat hij
niet wel anders kon.
"Dat zal ons wat lang ophouden, vrees ik," zeide Tante: "wij moeten naar
de boerderij terug en dan naar huis."
"Wel Mevrouw!" zeide Reynhove: "'t zou immers een al te groote cruauteit
in u zijn, ons niet te permitteeren van zulk een aangename societeit te
profiteeren."
"'t Is solk aen schones wetter," zeide Weinstuebe: "en Plaek kan oe
immers weer afzetten waar je woelt. We motten toch weer nach Amsterdam
mit ten abend."
"Welnu! wat zeggen de jonge dames er van?" vroeg Tante: "ik ben wit
papier."
Ik vleide mij, dat zij bedanken zouden; maar het scheen, dat beiden een
groot verlangen hadden om het jacht te zien (een begeerte, die ik toen
allerbespottelijkst vond) en na elkander een wijl aangekeken en met de
oogen geraadpleegd te hebben, gaven, eerst Henriette en toen Suzanna te
kennen, dat zij niet ongenegen waren, om van het vriendelijk aanbod van
den Heer Blaek gebruik te maken.
"Komaan dan maar, hoe eer hoe beter," zeide Lodewijk, terwijl hij den
arm aan Tante Van Bempden bood; en eer ik nog gereed was, het voorbeeld
te volgen, had zich die hatelijke Mof van Henriette, en Reynhove van
Suzanna meester gemaakt, terwijl ik volgde, het jacht en zijn geheele
equipage voor Sint-Felten wenschende.
Wij stapten in de sloep, die ternauwernood groot genoeg was, om ons
allen te bevatten, en werden door Lodewijk en Reynhove met kracht naar
het vaartuig geroeid. Alvorens wij dit echter betreden, zij mij een
korte uitweiding vergund over de twee nieuwe personages, met wie ik bij
deze gelegenheid kennis maakte.
Caspar Weinstuebe was, gelijk ik naderhand kwam te weten, een gelukzoeker
geweest, gelijk Westfalen die jaarlijks overzendt naar Amsterdam. Hij
had die groote stad als een knaap van
|