eg, bij welke gelegenheid ik niet verzuimde alle
pogingen aan te wenden om meer en meer de gunst mijner schoone te
verwerven. Eindelijk maakte ik het zoo bont, dat zij den arm van Suzanna
nam en vooruitholde, bewerende niet meer naar mij te willen luisteren.
Ik was zelf bang wellicht te ver te zijn gegaan, en bleef dus een wijl
met Tante achter, aan wie ik, zoowel bijwijze van gesprek als uit
nieuwsgierigheid, de vraag deed, of de oude Martha niet vroeger
tuinvrouw op Heizicht geweest was.
"Ja!" antwoordde zij: "tot den dood van haren man. Toen heeft zij een
woning op het dorp gehad: en naderhand, toen ik deze hoeve kocht, heb ik
haar daarop gezet,"
"Heeft zij," vervolgde ik, "niet eerst bij Kapitein Reefzeil gewoond?"
--Ik wist wel beter, doch wilde zoodoende het gesprek op die familie
brengen.
"Dat geloof ik niet," antwoordde Tante: "het is echter mogelijk; want
toen ik met uw oom Van Bempden trouwde, was zij reeds op Heizicht; maar
hoe vraagt gij dat zoo?"
Daar zat ik vast. "Och! dat weet ik zelf niet," zeide ik: "daar lag mij
iets in 't hoofd, betreffende die Reefzeils."
"De moeder van Jetje was een Reefzeil," zeide Tante: "was het dat, wat
gij meendet?"
"Inderdaad?" zeide ik: "neen, dat wist ik niet. Maar was er met nog een
zuster?"
"Ja voorzeker!--Keetje Reefzeil! zij waren beiden mooi. Keetje en Letje:
de eene was een blonde en de andere een bruinet. Jetje, de blonde,
trouwde met den Heer Hendrik Blaek: en de goede man had er niet veel
pleizier van; want zij stierf in 't kraambed. Keetje, ja, die heeft het
niet best laten liggen: zij is het pad opgegaan met den Baron Van Lintz.
Dat is indertijd een fameuze historie geweest."
"Mochten zij dan niet trouwen?" vroeg ik, meer en meer belang stellende
in het verhaal.
"Zij had, geloof ik, weinig of niets," zeide Tante: "en Van Lintz ook
niet veel meer dan zijn gage als Luitenant bij de Marine. Bovendien was
hij Roomsch; maar dat alles hielp niet: hij wist haar te bepraten en
trok met haar het land uit. De familie zoude wel weer bijgedraaid zijn;
maar hij was deserteur: en dat was erger. Hij heeft zich een poos
sobertjes moeten generen, nu hier, dan daar--en vervolgens maar dat weet
gij zoogoed als ik--vervolgens is hij in Spaanschen zeedienst gekomen en
een groot Heer geworden: en nu is hij, geloof ik, dood of weg: althans
men heeft rare dingen van hem verteld. Hij is in ongenade vervallen, dat
is zeker, en toen verdwenen. De hemel weet: hij is mi
|