ndelijk daar?" vroeg mijn moeder, terwijl ik
haar omhelsde: "is dat nu vroeg te huis komen, gelijk gij beloofd hadt?
Hoe is het, ben je nuchteren of niet? Laat ik u eens in de pogen zien.
Ja: uw oogen staan goed; maar anders zie je er geweldig ontdaan uit. 't
Is goed voor eens; anders deugen u die slemppartijen en dat nachtbraken
niets."
"Ik hoop," zeide mijn vader, mij bij de hand nemende, en mij insgelijks,
doch met een ernstigen blik, aanziende, "dat de slemppartijen en het
nachtbraken nog maar de eenige redenen zijn van uw verbleekte kleur en
ontstemde pols. Maar mag ik u vragen, is Helding verhuisd? of zijt gij
de nachthuizen nog rondgeloopen met uw poeten? Ik weet, dat zulks wel
eens de gewoonte is ... een gewoonte, die de zoon van den Hoofdofficier
niet moest navolgen."
"Hoe meent UEd. dat?" vroeg ik, niet weinig verlegen: "ik begrijp
niet...."
"Reeds eens uur geleden heb ik, op aandrijven uwer moeder, die bezorgd
was dat gij de gracht voor den wal zoudt aanzien, Joris met de lantaren
naar het huis van Heynsz gezonden: en hij is teruggekomen met de
boodschap, dat de Jongeheer reeds vertrokken was."
Ik begreep terstond, dat de knecht daar gekomen was toen ik mij bij
Amelia bevond en toen ieder beneden mij vertrokken waande.
"Ik heb," zeide ik stamelend, "een der gasten, met wien ik een zeer
belangrijk gesprek voerde, te huis gebracht en ben wat lang met hem
blijven staan praten. Maar ik kan u verklaren, dat ik niets gedaan heb,
waarover ik mij behoef te schamen."
"Dan behoeft gij ook niet te kleuren," zeide mijn vader: "hoe heette die
nieuwe vriend, die zoo belangrijk sprak?"
Deze vraag bracht mij deerlijk in 't nauw; want, in omstandigheden als
de mijne waren, zijn de eenvoudigste doorgaans het moeilijkst te
beantwoorden. Nu moest de draaierij wel een logen worden: "Velters," zei
ik, bevende.
"Velters?--Nu ja, wat schort er aan, dat gij zulk een moeite schijnt te
hebben om een zoo eenvoudigen naam uit te spreken? Ik ken Velters bij
reputatie. Hij is een braaf jong mensch, die vlijtig oppast, en wel
voort zal komen, indien zijn gezondheid zijn goeden wil evenaart. Maar
het belangrijkste gesprek had u niet moeten doen vergeten, dat uw moeder
ongerust was en gij haar wakende hieldt."
"Nu," zeide die goede moeder: "wij moeten ook denken, Ferdinand is zoo
lange jaren buitenshuis geweest en de gewone sleur wat ontwend. Hij zal
vergeten hebben, dat wij lieden van de klok zijn. Ik hoop maar, dat
derg
|