e den laster geen stof te geven om iets schuldigs in
mijn deelneming te vinden?"
Dit gezegde van mij was hard en zij gevoelde het diep; want, opeens
stilstaande, zag zij mij aan met oogen, waarin zich bij eene hevige
verontwaardiging eene diepe smart liet lezen.
"Men had het mij voorspeld," zeide zij met bitterheid, "dat ik in dit
land slechts koele harten vinden zou. De laster ... ja voorzeker!
--Ziedaar de voorwendselen, waarachter men zich verschuilt, wanneer het
er op aankomt zijn naasten een dienst te bewijzen; men zou een mensch
zien verdrinken, eer men een vooroordeel opofferde.--Is het niet, omdat
de Godsdiensten verschillen, dan is het omdat men voor zijn reputatie
vreest.--Maar ik zal u niet langer lastig vallen, Mijnheer Huyck. Ik
vraag u om verschooning voor de moeite, die ik u veroorzaakt heb."
"Mejuffrouw!" zeide ik, niet zonder verlegenheid: "ik heb u onwillig
beleedigd:--en, God weet het, dat was verre van mijn voornemen.--Gij
hebt, en hier in dit vertrek, en ten huize mijner tante, naar ik geloof,
kunnen bespeuren, dat ik, zoodra het in mijn vermogen stond, bereid was
u van dienst te zijn. Waarlijk ik heb een innig medelijden met uw
toestand en wenschte slechts, dat iemand mij kon zeggen, wat mijn plicht
ware, en hoe ik tot uw voordeel handelen kan?"
"Gij hebt gelijk," zeide zij, zich een traan uit de oogen wisschende:
"en ik ben het, die onbillijk en ondankbaar ben. Gij hadt, na al wat gij
voor mij gedaan hebt, iets beter dan verwijtingen van mij verdiend. En
uw tante ook, zij is zoo goed, zoo minzaam jegens mij geweest.--Ach! zoo
mijn vader het mij slechts veroorloofde ... hoe gaarne zou ik haar de
vertrouwde van mijn lijden maken.--Zij zou mij bijstaan, daar ben ik
zeker van, mij uit dit huis helpen, waar alles mij doet beven: mij
verlossen van de onbescheidene aanzoeken van den Heer Blaek, die mij
geen oogenblik met rust laat."
"Hoe!" riep ik uit: "heeft hij opnieuw pogingen gedaan om u te spreken?"
"'t Is vruchteloos," zeide zij, "of ik hem zijne brieven en geschenken
terugzend: den volgenden dag vind ik die weder op mijne kamer liggen:
hij moet hier in huis medeplichtigen hebben. Zie wat hij mij durft
zenden."
Dit zeggende, rukte zij met drift een lade open en haalde er een fraai
garnituur uit, hetwelk zij voor mij op tafel neerlei: "En dan zijne
brieven," vervolgde zij, "waarin hij mij voorslagen doet, die ik mij
schamen zou te herhalen! O! ik ben diep ongelukkig."
Hier zegevierd
|