de adellijke of patricische familien, maar
die champignons van fortuin, die, zoodra zij hebben overgewonnen geld
genoeg om te houden rijtuig, zijn van begrip, dat een geschilderd wapen
is even onmisbaar daarop als een L op de deur van een Lidmaat of een
klopper op die van een Haarlemmer kraamvrouw."
"Maar," vroeg Velters: "hebben zij recht, die wapenen te voeren? Ik
dacht dat dit alleen den adel toekwam."
"Wel _mon ami_!" antwoordde Heynsz: "leven wij niet in een vrije
republiek? En wat bekreunen zich daarover de Heeren Staten, of er
inwoners zijn, die gelieven aan te stellen zich als gekken? En dan, men
weet hier in 't generaal zoo weinig af van blazoen" (hier sloeg hij een
zijdelingschen blik op den beschrijvenden dichter), "dat de domme
menigte bewondert en slechts enkele verstandigen ophalen de schouders."
"t Moet ons toch tot spot doen strekken bij den vreemdeling," zeide
Velters: "ik ging van den winter eens op een Zondag met een Franschman
rond, die de handen van verbazing ineensloeg, toen wij den Dam over en
de Nieuwe Kerk voorbijgingen, waar hij al de koetsen zag, die daar
stonden te wachten. "J'avais toujours cru," zeide hij, "que les
Hollandois etaient un peuple de commercans et de bourgeois; mais, voyant
toutes ces armoiries, je m'apercois qu'il y a des nobles ici comme a
Venise."--Maar hoe vermeerderde zijn verwondering, toen hij, naderbij
komende, sommige dier wapenen met grafelijke en hertogelijke kronen zag
prijken, en eindelijk zelfs een paar helmen gewaarwerd, met negen
viziergaten, gelijk alleen een Koning die voeren mag. Toen keek hij mij
aan, als wilde hij mij vragen of de menschen hier mal waren geworden: ik
haalde de schouders op. Wat zou ik gezegd hebben?"
"Doet er dat wat toe, hoe zoo'n helm er uitziet?" vroeg de beschrijvende
dichter aan zijn buurman.
"Niet lang geleden," hervatte Heynsz, "kreeg ik een grasmof bij mij, die
met twee zesthalven in zijn zak is gekomen naar dit land en
bijeengeschraapt heeft een fortuin zooals weinige lieden bezitten: die
bestelde mij een wapen op zijn koets: "maar 't zol schoen wezen moeten",
zeide hij: "kijk! zoo in dezen _art_," en meteen rolde bij uit een
perkament, dat hij gevonden had, op de een of andere verkooping, en op
't welk blonk, met al zijn quartieren en ornamenten het wapen des
Konings van Spanje. Ik wilde den man niet geheel laten rijden voor mal,
en zeide hem, dat ik niet volgen kon precies het model dat hij mij gaf,
omdat zulks afbeeld
|