waren nog in het
brandende huis; maar zoowel hij als zijn vrouw waren te veel in de war
om te zeggen waar zich de arme wichten bevonden, en niemand had de
courage om te gaan in het groote huis en te zoeken daar in den blinde.
Terwijl wij daar waren bezig, daar komt een Heer, welgekleed met een
karmozijnen rok aan, en berijdende een fraai zwart paard, en hoorde den
papa, en ook de mama, zoo dikwijls zij weer bijkwam, schreeuwen om haar
arme kinderen. "Allons!" riep hij: "twintig _louis d'or_ voor dengenen,
die toont de courage en redt die arme kinderen."--Er waren er terstond
een stuk vijf zes, die wilden naar binnen; maar de vlam sloeg er uit met
zulk een geweld, dat zij terugsprongen van schrik. Toen vroeg de vreemde
Heer weder aan den kermenden papa: "zeg eens," zeide hij: "is er geene
andere deur en waar zitten die kinderen ergens?"--"_Ah ma foi!_" zeide
de arme vader, die weer bij zijn positieven kwam: "er is de tuindeur;
maar die is gesloten van binnen: en nu ik mij bezin, _pauvre malheureux
que je suis!_ ik heb ook opgesloten die arme schapen in hun kamer: omdat
de eene is _somnambule_,"... slaapwandelaar, zeggen wij, geloof
ik.--_N'est-ce que ca?_" vraagt de vreemdeling. "_Qui m'aime me suive_."
En klets! springt hij met paard en al over de hegge in den tuin: en ik
hem achterna, met wel tien anderen. Maar daar stort een brandende balk
en een stuk van het dak tusschen ons naar beneden, dat de meesten het
opgaven, althans ik was de eenige, die met den ruiter aan 't achterhuis
bij de tuindeur kwam. "_Vous etes un brave_," zeide hij: "zult gij mij
assisteeren?"--zal ik," zeide ik: "maar hoe zullen wij openkrijgen die
huisdeur, die van binnen gesloten is?"--"Bah!" zeide hij: en hij keek
mij aan, alsof ik gedaan had de onnoozelste vraag van de wereld, terwijl
hij meteen tastte in zijn zak en daaruit waarschijnlijk haalde een
breekijzer: althans in een oogenblik waren de hengsels uit de deur en de
deur omgehaald. Toen sprong hij van 't paard, trok uit rok en vest en
liep naar binnen en ik hem achterna. Dit gedeelte van 't huis was nog
ongedeerd door het vuur; maar er was rook genoeg om gevaar te loopen van
te stikken: en wij zouden niet geweten hebben waarheen ons te wenden,
hadden wij niet gehoord de stem van een kind, dat huilde en om hulp
schreeuwde: "_C'est ici!_" zeide de vreemdeling en een, twee drie had
hij opengeveterd eene kamerdeur: wij traden binnen en al tastende in het
donker op het geluid af vonden wij eers
|