_: "'t is of gijlieden bang
zijt, dat mijn Heer u op zal eten: mijn Heer is geen bullebak. Jelui
kijkt hem aan, of het Cartouche was, daar Heynsz zoo even van vertelde
... en pots seldrementen! dat is nog al grappig! mijn Heer heeft ook een
karmozijnen rok aan."
Deze onhebbelijke uitdrukking, in stede van, gelijk anders de
kwinkslagen des _geestigen duivels_, de vreugd te doen herleven, maakte
op de aanwezigen een onaangename uitwerking: en velen, wier gedachten
niet meer helder waren, keken den vreemdeling zoo angstig aan, als of
zij werkelijk meenden, dat Cartouche uit de andere waereld onder die
gedaante te voorschijn kwam. Wat den man zelf betrof, ik zag dat zijn
voorhoofd zich fronste: maar hij zeide niets. Ik begreep inmiddels, dat
het meer dan ooit tijd voor mij werd om af te trekken; doch wenschte een
tijdstip af te wachten, dat mijn vertrek niet bemerkt zoude worden: en
daartoe moest het onderhoud weder levendig worden: ik bood derhalve aan,
zelf een liedje te zingen, daar al de overigen dit weigerden: en dit met
gretigheid aangenomen zijnde, dreunde ik een barcerolla op, die ik te
Venetie van de Gondeliers had gehoord en waarvan ik verzocht, dat men
het refrein in koor herhalen zou. Dit had de gewenschte uitwerking: nu
raakten de tongen weer los: de een zong voor, de andere na en eindelijk
zong alles door elkander, behalve alleen de karmozijngekleede Heer, die,
gelijk de _malle weerga_ het uitdrukte, er bij bleef zitten als
_Ducdalf_ in 't _Doolhof_. Ik maakte van de drukte gebruik en sloop
onopgemerkt de deur uit
* * * * *
TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
WAARIN VERHAALD WORDT, WIE DE HEER IN 'T KARMOZIJN WAS, EN HOE DEERLIJK
FERDINAND ER ZICH IN WERKTE.
Terwijl ik, in mijn zak schommelende, de meid riep om haar een fooi te
geven, hoorde ik mij zachtjes bij mijn naam noemen. Ik keerde mij om en
zag Amelia op de trap staan, die naar haar kamer geleidde.
"Hebt gij een oogenblik tijd voor mij?" vroeg zij, met een gesmoorde,
eenigszins bevende stem.
"Kan ik u van dienst zijn?" stamelde ik, insgelijks onthutst en kwalijk
tevreden van opnieuw in hare zaken bemoeid te worden.
"Volg mij!" zeide zij, op een toon, die meer gebiedend dan smeekend was:
en mij bij de mouw vattende, als wilde zij mij den weg wijzen op de
donkere trap, ging zij mij voor naar boven. Ik volgde werktuiglijk: en
de Hemel vergeve mij de dwaze gedachten, die op dat oogenblik mijn brein
vervulden, en den
|