zender is?" vroeg
Helding.
"Ik verzeker u," was mijn antwoord, "dat gij daar vergeefsche moeite toe
zoudt doen. Het is mij bovendien volstrekt verboden u iets dienaangaande
te vertellen."
Helding zuchtte en haalde de schouders op: "in dat geval ben ik UEd.
toch altijd dankbaar voor de bezorging," zeide hij: "en hetzij UEd. de
zender zijt of niet, zoo wil ik toch niet nalaten, UEd. het tweede
oogmerk mijner komst mede te deelen, zijnde om UEd. te noodigen op een
klein partijtje, dat ik sedert lang aan eenige mijner kunstvrienden
schuldig ben en nu eindelijk in staat ben gesteld, hun te geven."
"Mijn waarde Monsieur Helding!" zeide ik: "ik ben volstrekt niet op de
hoogte, om met geleerde lieden om te gaan, en zal bovendien thans
drukten genoeg aan de hand krijgen, die mij dergelijke partijen wel
zullen beletten."
"Ja! dat vind ik ook," zeide mijn moeder, mij met bezorgdheid aanziende:
"dergelijke partijen duren somtijds laat: men gebruikt er meer dan
gewoonlijk, de gezondheid lijdt er door."
"Och! UEd. meent het niet," zeide Helding: "de Jongeheer kan immers naar
huis gaan wanneer hij verkiest, en behoeft niet meer te drinken dan hem
lijkt; een glas roode wijn kan op zijne jaren zooveel kwaad niet: en dan
bovendien, de Jongeheer heeft het mij beloofd."
"Het zij verre van mij, hier, ongeroepen, wijsheid te willen
verschaffen," zeide mijn vader: "maar ik geef u, Monsieur Helding!
vriendschappelijk in bedenking, of gij weldoet de verkregene som zoo
dadelijk te gebruiken om uwe vrienden te trakteeren. Ik weet wel, gij
poeten acht het geld als slijk en denkt met Horatius:
_Nullus argento color est avaris abdito terris_:
maar toch, ik denk, dat het oogmerk des zenders geweest is, dat gij er
u-zelven mede te goed deedt, en niet, dat anderen het verbrasten."
"UEd.-Gestr. spreekt zeer waar," zeide Helding: "maar wat is het geval?
Ik ben nu al zoovele jaren lid van een vriendenkring ter onderlinge
oefening in de dichtkunst. Volgens de instellingen van ons genootschap
moeten wij maandelijks bij een der leden vergaderen, die de overigen
ontvangt en hun een glas wijn schenkt naar zijn vermogen. En daar zij nu
weten, dat ik geen kelder heb, wisten zij het altijd zoo te schikken,
dat mijne beurt werd overgeslagen. Ik heb nu zoovele jaren altijd op
hunne kosten wijn gedronken, en nu wilde ik wel voor eens in mijn leven
hunne beleefdheid te mijnen opzichte vergelden."
"Dat is edelmoedig gedacht," zeide mijn vade
|