re zich haar mededeelingen hadden uitgestrekt.
"Ja, Mijnheer Huyck!" zeide Amelia, mij uit de verlegenheid helpende:
"ik heb aan Mejuffrouw uw Tante kenbaar gemaakt, dat UEd. zoo
vriendelijk geweest zijt om mij van dien lastigen Heer te ontslaan."
"Ik heb alleen mijn plicht gedaan," zeide ik: "en ieder fatsoenlijk man
zou in mijn plaats evenzoo gehandeld hebben."
"En de Juffrouw heeft u zeker ook verteld," zeide Tante, "hoe het komt,
dat zij dus alleen en verlaten is, gelijk Ruth de Moabitische, zonder
zelfs een schoonmoeder te hebben, tot wie zij zeggen kan: uw volk is
mijn volk en uw God mijn God?"
Ik wist niet, wat te antwoorden: "Wat dunkt u, lieve Tante!" vroeg ik,
om er mij uit te redden: "ziet gij mij aan voor een raadsman, deftig
genoeg om het vertrouwen eener jonge Juffer te verdienen?"
Amelia scheen terstond mijn oogmerk met dit ontwijkend antwoord te
bevroeden, en haastte zich te zeggen: "ja Mejuffer, ik heb aan uw Heer
Neef verhaald, gelijk aan u, dat ik er ongelukkig aan toe ben, daar de
Heer Bouvelt mij niet kon ontvangen, en ik niet terug kan keeren naar
Deventer, uithoofde mijn familie van huis is: zoodat ik mij alleen
bevind."
"Had men u ten minste maar bij een ordentelijke burgervrouw Besteed,"
zeide Tante: "maar, mij dunkt, Amsterdam is groot genoeg, en ik zal
zelve aan dien Sinjeur Bouvelt schrijven, en hem voorstellen, u een
ander logies te bezorgen."
"Santa Maria! doe dat niet," riep Amelia ontsteld uit: "de Heer Bouvelt
ligt ziek te bed en is buiten staat zich met eenige zaken te bemoeien."
"Wat zeidet gij daar voor een vreemd woord?" vroeg Tante, terwijl ik op
mijn lippen beet: "dat luidde even of het een vervloeking ware: en daar
staat geschreven: gij en zult ganschelijk niet vloeken."
Amelia keek eenigszins bedeesd over deze bestraffing: en, naar het hooge
rood te oordeelen, dat haar wangen bedekte, geloof ik, dat zij zich
bovendien verwijtingen deed, van aan de goede vrouw, die haar bij zich
ontving, een sprookje op de mouw gespeld te hebben: want aan die
Deventersche historie begreep ik wel, dat geen woord waar was. Maar nog
grooter werd de verwarring van het arme meisje, toen Tante haar, na een
korte stilte, de vraag deed, welken Predikant te Deventer zij gewoon was
te volgen.
De eene dienst, dacht ik, is den anderen waard: en ik poogde op mijne
beurt Amelia het antwoord te besparen. "Gij maakt misschien, zeide ik,
"geen onderscheid tusschen hen, en hoort allen even gaar
|