ne."
"Inderdaad," zeide Amelia: "ik geloof...."
"Hoe!" viel Tante in: "mij dunkt, er is toch nogal onderscheid tusschen
den godvreezenden Klarebron,--die zijn naam te recht draagt; want hij is
als eene fonteijne der hoven, een put der levende wateren,--en den
ijdelen Zevenslinger, die besmet is met Pelagiaanschen zuurdeesem en die
slechts woorden zonder wetenschap voortbrengt, waarmede hij den raad
verduistert en de kortzichtigen verblindt."
"Och Mejuffer!" zeide Amelia, verbaasd over dezen uitval, waar zij niets
van begreep: "ik heb daar zoo weinig verstand van, en...." "Maar bij
wien hebt gij uw belijdenis dan gedaan?" vroeg Tante: "of behoort gij
wellicht tot de zoodanigen, die talmende zijn met die af te leggen, niet
indachtig, dat de tijd voortgaat, en dat wij niet weten, wanneer de ure
des oordeels komen zal."
"Ik weet het niet recht," antwoordde Amelia: "ik was elf jaar oud, toen
ik het sacrament ontving, en ben vergeten welken naam de Priester droeg,
bij wien ik mijn cathechismus geleerd heb."
"O wee! o wee!" dacht ik: "nu is het geheel en al mis."
Maar welke woorden zouden in staat zijn, de verbazing, de ergernis uit
te drukken, welke op het gelaat van Tante Letje te lezen stonden, toen
zij, uit hetgene ter kwader ure aan Amelia ontvallen was, de waarheid
inzag, en ontdekte, wie zij bij zich in huis ontvangen had. Met open
mond staarde zij Amelia aan: zij liet de kous, waar aan zij breide, op
den grond vallen, sloeg de handen in elkander en herhaalde halfluid den
gesprokenen volzin, als wilde zij zich overtuigen, of zij wel verstaan
had. Wat de arme Amelia betrof, zij begreep niets van het kwaad, dat zij
gesticht had: in den Roomsch-Catholieken Godsdienst opgevoed en in
vreemde landen gewoond hebbende, wist zij, gelijk mij naderhand bleek,
op zijn best, dat hier te lande eene andere wijze van godsvereering, dan
de hare, als de heerschende bestond: haar vader had het hoofd te zeer
vervuld gehad met andere zaken of wellicht de gelegenheid gemist van
haar te onderrichten, hoe zij zich omtrent dat stuk in Holland te
gedragen had. Zij had dan ook al wat Tante vroeger gezegd had, op haar
eigen kerkleer toegepast en die uitdrukkingen, welke haar duister of
ongewoon voorkwamen, daaruit verklaard, dat er wellicht eenig verschil
bestond tusschen den vorm van den eeredienst in dit land en in dat harer
vroegere inwoning; terwijl de verwarring, veroorzaakt door de vragen,
welke Tante haar deed omtrent de plaats,
|