zoude verloopen, vermits het verloren schaap zich sedert
lang niet meer in Amsterdam bevond en waarschijnlijk van naam was
veranderd. Helding toonde zich hoogst erkentelijk en maakte nog
verscheidene verschooningen over de moeite, welke hij mijnen vader en
mij veroorzaakte, waarna hij vertrok.
Bij het gezelschap terugkeerende, vond ik mijn moeder bezig mijn vader
minzaam te beknorren, dat hij mij naar dat poetenmaal liet gaan.
"Ik hoop," zeide mijn vader, "dat Ferdinand oud en wijs genoeg is, en
zich weet te matigen. Gij wilt toch niet, Keetje-lief, dat wij een
knaap, die nu ruim twee jaren op zijn eigen wieken gedreven heeft, weder
als een schooljongen gaan behandelen? En hoewel ik niet verlang, dat hij
Helding tot een huisvriend make, zoo heeft mij de dankbaarheid des mans
toch getroffen en wil ik niet, dat hij ons van hoovaardij beschuldige.
Had ik echter vooraf geweten," voegde hij er glimlachend bij, "dat zich
zulk een innemende koffieschenkster daar bevond, ik had mij nog eens
bedacht."
Men kan zich voorstellen, dat ik bij dit alles niet zeer op mijn gemak
was en met schrik opzag tegen het losbersten der donderbuien, die zich
van alle kanten boven mijn hoofd samenpakten. Maar mijn ongerustheid
moest nog vermeerderd worden. Den volgenden dag kwam er een mand van
Tante Van Bempden, met groenten en vruchten, welke zij aan mijn moeder
stuurde, en een brief er bij van Suzanna aan mij, van den volgenden
inhoud:
"Sinjeur Ferdinand!
Gij hebt voorwaar mooie stukjes uitgevoerd! daar zijn nu al mijne
profetien uitgekomen, dat gij nooit zoudt deugen. Ja! Ferdinand werd
altijd in de familie als een achtste wonder beschouwd, en ik, die wat
beter inzicht in de zaken had, al zoo weinig geloofd als wijlen
Mejuffrouw Cassandra. Maar zoo gaat het: als de wijsheid op de straten
schreeuwt, blijft ieder thuis; en als de dwaasheid maar even fluit, is
er dadelijk een toeloop. Pas maar op, dat er geen toeloop kome om u te
zien ophangen. Denk eens! de zoon van den Hoofdschout het stadhuisraam
te zien uitsteken: dat zou een aandoenlijk schouwspel wezen. Nu ja! kijk
maar zoo vreemd niet op; de bommel is uitgebroken. Daar komt van morgen
Baas Roggeveld met zijn lakenveldsche koeien aanzetten en vertelt aan
Tante, dat die Monsieur Weerglas, die in zijn huisje woonde, met de
noorderzon vertrokken is, niemand weet waarheen: ofschoon iedereen
gissen kan, dat hij niet spoedig terug zal komen: overmits zich
hedenmorgen de Baljuw in eige
|