en!
MARTHA (_evenzoo_). O, Johan...!
LONA. Nu heb je eindelijk jezelf overwonnen!
(_Groote verbazing van alle aanwezigen_).
BERNICK. Ja, mijne medeburgers, ik was de schuldige en hij ging heen.
De leelijke en onware geruchten, die later uitgestrooid werden nu nog te
logenstraffen, daartoe is geen mensch meer bij machte. Maar daarover mag
ik mij niet beklagen. Vijftien jaar geleden heb ik van deze geruchten
gebruik gemaakt om mij naar boven te werken ... of ik nu daarmee ook
vallen moet, daarover moet een ieder maar met zichzelf te rade gaan.
ROeRLUND. Wat een donderslag! De eerste man van de stad...! (_gedempt
tegen mevr. Bernick_) Ach, wat beklaag ik u, mevrouw!
HILMAR. Zoo'n bekentenis! Nou, ik moet zeggen...!
BERNICK. Maar van avond geen beslissing. Ik verzoek iedereen naar huis
te gaan ... kalm na te denken ... en in zich zelf te kijken. Wanneer de
gemoederen tot rust zullen gekomen zijn, dan zal het blijken of ik
verloren of gewonnen heb door te spreken. Het ga u wel! Er is nog veel,
veel waarover ik berouw gevoel; maar dat gaat alleen mijn eigen geweten
aan. Goeden nacht! Weg met alle feestelijkheid. Wij voelen nu allen wel
dat zoo iets hier niet op zijn plaats is.
ROeRLUND. Zeer zeker niet. (_gedempt tegen mevr. Bernick_) Weggelopen!
Zij was dus toch mijner geheel onwaardig. (_halfluid tegen de
feestcommissie_) Ja, heeren, mij dunkt na hetgeen er nu heeft
plaatsgehad, doen wij het best maar in alle stilte te vertrekken.
HILMAR. Hoe men na zoo iets nog de vaan der idee hoog zal kunnen houden,
dat.... Oeh!
(_Wat Bernick gezegd heeft is intusschen fluisterend van mond tot mond
gegaan. Alle deelnemers aan den stoet gaan door den tuin weg. Rummel,
Sandstad en Vigeland gaan heen, gedempt maar heftig met elkaar pratend.
Hilmar sluipt weg naar rechts. Bernick, Mevr. Bernick, Martha, Lona en
Krap zijn, onder stilzwijgen, in de kamer achtergebleven_).
BERNICK. Betty, kan je mij vergeven?
MEVR. BERNICK (_ziet hem glimlachend aan_). Weet je wel, Karsten, dat je
mij in al die jaren, niet zoo'n heerlijk vooruitzicht hebt geopend als
nu?
BERNICK. Hoezoo?
MEVR. BERNICK. Vele jaren lang heb ik geloofd dat ik je eens gehad had
en je weer had verloren. Nu weet ik dat ik je nooit gehad heb, maar nu
zal ik je weten te winnen.
BERNICK (_slaat zijn armen om haar heen_). O, Betty! je _hebt_ me al
gewonnen! Door Lona heb ik je eerst goed leeren kennen. Maar laat nu
Olaf komen!
MEVR. BERNICK. Ja, nu za
|