en in u te doen oprijzen? _Hoe weinig kent gij mij! Hoe dood
vreemd zijt gij omtrent u zelven! Ik moet of boos op u worden, en
dat bevalt mij niet; of ik moet u hartelijk uitlachen. Nooit zeker
las men zoo een ongevallige mengeling van zotteklap en dwaze
inbeelding, op zeer twijfelachtige verdiensten, dan dat geschriftje
bevat. Dit van stukje tot beetje aan te toonen, is beneden mijn
aandacht_. Ditmaal vergeef ik u alles, op deze voorwaarde: "dat gij
mij hierover nooit meer spreekt;--zelfs verbied ik u, mij voor deze
gekheden excuus te vragen; en dat gij, is 't mogelijk, door dit
geval poogt wijzer te worden, _en wat beter uw eigen waarde te
berekenen_."
........................................................................
Uwe zuster is mijne lieve vriendin, maar zij zoowel als ik,
begrijpt, dat dit geen reden kan zijn, waarom ik zoude moeten
geplaagd worden door een borstje, dat geen geest genoeg heeft, om
mij met zijne missives ook slechts te diverteeren.[53] Spreek dus
nergens van, en ik zal alles vergeten: want, zoo gij in dit [p.285]
opzicht maar wijzer wordt, zijt gij een vrij draaglijk heertje; "ai
ik geef de hoop nog niet op om mij eens met meer reden te kunnen
noemen, uwe genegen vriendin,
S. B.
Het is niet moeilijk iemand te zeggen: "ik ben veel meer, ik sta hooger
dan gij!" Dat kan de eerste de beste. Moeilijker is--en weinigen kunnen
dat--iemand verstandelijk-bewijzend op z'n plaats te zetten en _hem aan
te toonen_ dat men meer is dan hij. (Ik spreek hier nu natuurlijk alleen
van zulk een handelwijze als _geesteswerkzaamheid_ en laat haar
_zedelijke_ waarde of onwaarde geheel buiten beschouwing). Maar oneindig
meer dan ook zulk een verstandelijk-bewijzend betoog, is: de
argument_looze_ bewering, die ons door toon en onbewuste
woordenschikking de _absolute zekerheid_ van haar waarheid geeft! Is het
bewijzend betoog een voortbrengsel van het verstand, _zulk_ eene
bewering is het uitvloeisel van iets hoogers, van een zielszekerheid, om
't zoo eens te noemen. Deze zekerheid, in dit geval van psychologisch
inzicht, proeven wij ook in _Saartjes_ woorden. O, ongetwijfeld naar
aanleiding van een beuzeling, maar wat doet dat er toe! Zij laat merken,
dat ze zich verreweg Bruniers meerdere voelt. En zoodra we haar hooren
weten we: dat hoogvoelen is niet voorgewend, maar het is in waarheid in
haar. In een woord: wi
|