n _Letje_, de vriendin en het
medecommensalesje van _Saartje_ bij _Mevrouw Buigzaam_. Als zoodanig
komt hij daar dikwijls aan huis. En door de snakerijen van _Saartje_,
die hem eeuwig en altijd, zonder dat hij dat merkt, op de hak neemt, in
den waan gebracht, dat hij haar als echtgenoot niet ongevallig zou zijn,
schrijft hij haar het volgend briefje:
Mon Ange![42]
't Is wonderlijk, maar ik heb den moed niet, om u mondeling te
zeggen, dat ik u bemin: telkens als ik dit meende te doen,
weerhield mijn eerbied voor u mijn voornemen. Gij zijt zoo minzaam,
en tegelijk zoo spottig, dat ik waarlijk niet weet, hoe dit aan te
vangen; of hoe het na te laten. Hemel, ma chere[43], wat wilde ik
zeggen? Maak ik niet een zot figuur in uwe oogen? Ik bemin u! ik
adoreer[44] u! gij zijt nooit uit mijne gedachten, en zoo gij mij
niet te veel zult uitlachen, dan zal ik er bijvoegen, dat ik nooit
een eenig goudbeursje zal knoopen, dan voor u, chere ame de ma
vie![45] O, wij zouden een recht charmant paar zijn, en ik twijfel
niet, of mijnheer uw voogd zal onze teedere amour
applaudisseeren[46]. Ik ben wel geen man van vermogen, maar gij
denkt zeker te subliem[47] om u daaraan te bekreunen; en 't is
waarschijnlijk, dat ik eerlang een [p.283] beter ambt zal krijgen.
En verite, mon amie,[48] men heeft bekwame jongelieden noodig, en
men kent mijne merites.[49]
Op mijn persoon denk ik niet, dat gij iets te zeggen hebt: ik
coiffeer en kleede mij comme il faut.[50] _'t Is waar, dat uwe
conquete_[51] _vele schoone wangen zal doen gloeien van spijt. De
dames zijn mal met mij. Wat kan ik eraan doen?_ Mijn hart wil dat
ik u uitkies. Indien gij mij de gelukkigste der mannen maakt, kunt
gij verzekerd zijn van uw volstrekte vermogen over mij; uw wil zal
mijn wet zijn: ik zal uwe wenschen voorkomen, en wij zullen zoo ras
wij getrouwd zijn, een Brabantsch reisje doen. Enfin, ma chere,
alles zal naar uw zin gedaan en gelaten worden door uwen aanbidder,
J. Brunier.
Dit briefje is weer een van die meesterstukjes onzer beide groote
schrijfsters, waarin zij er op volmaakte wijze in geslaagd zijn, iemand,
onbewust ervan dat hij 't doet en dus geheel natuurlijk, zijn wezen te
doen blootleggen. Het dwaze fatje staat er, ten voeten uit, in. Men
lette op het potsierlijke verwaandheidje en tevens domme slimmigheidje
in den do
|