FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   237   238   239   240   241   242   243   244   245   246   247   248   249   250   251   252   253   254   255   256   257   258   259   260   261  
262   263   264   265   266   267   268   269   270   271   272   273   274   275   276   277   278   279   280   281   282   283   284   285   286   >>   >|  
ontvanger danken moet, omdat deze hem in staat stelt zijn medemensch een genoegen, een weldaad te bewijzen, en dus zich-zelf in waarheid te verrijken door goed te doen. En omdat dit voelen nu zoo sterk in hen is, worden zij bedremmeld en links, zoodra zij iemand een genoegen of weldaad bewijzen: zij zien het aankomen, dat de begiftigde hen wil danken en ziedaar: nu gaat dat onbewuste voelen zich in hen openbaren als een weerzin tegen bedankt te worden; zij geven daarom hun gift haastig, bij het ruwe af, en maken zich gauw uit de voeten. Hiermee wil niet gezegd zijn, dat degeen, die hoffelijk geeft en vriendelijk den dank van den begiftigde aanvaardt, beneden iemand als Edeling zou staan. Het _kan_ zijn, dat hij beneden hem staat: indien hij namelijk zoo hoffelijk en vriendelijk is, omdat hij nooit dien weerzin tegen bedankt te worden gevoeld heeft. Maar het kan ook zijn, dat hij boven hem staat: hij heeft dien weerzin wel gevoeld, maar wijl hij de oorzaak weet--in tegenstelling met iemand als Edeling die deze niet kent--en er dus verder over kan nadenken en in ander verband bezien, heeft hij begrepen dat hij hem moet onderdrukken. Want: een weldoener te bedanken is een hoogstaand geestelijk genot, ja zelfs is dank de eenige betaling die een arme begiftigde zich veroorloven kan. Bedwingt de gever zijn weerzin dus niet, dan berooft hij den begiftigde niet alleen van een veredelend genot, maar ook van de mogelijkheid zich, zij 't een ietsje, minder zijn schuldenaar te voelen! Stappen wij nu van _Edeling_ af en gaan we, zij 't alleen maar, om te bewijzen, dat de uitersten elkander--in dit artikel tenminste--raken, _Cootje Brunier_ bekijken. Immers, vertegenwoordigen _Edeling_ en _Blankaart_ het Hollandsch-stoere [p.282] element in den roman, _Cootje_ doet 't het opgeprikte saletjonkerschap van den pruikentijd. Hij is op-end' op een petit-maitre, zooals men zoo iemand noemde, maar een van de fatsoenlijke soort. Als zijn hoogste levenstaak beschouwend: mooi gekleed te gaan, den dames hupsche lievigheidjes te zeggen, aardige dingsigheidjes voor ze te knutselen en boodschappen voor ze te bezorgen, verlaagt hij zich nimmer tot gemeene praktijken. Het ergste wat men van hem zeggen kan is dat hij een geestelijk-onbeteekenend mensch is, maar dat hij een "goed hart" en "goede gronden" heeft, zooals _Edeling_ en _Blankaart_ van hem getuigen, zal zelfs de grootste vijand van het fattendom moeten toegeven. _Cootje Brunier_ is de broer va
PREV.   NEXT  
|<   237   238   239   240   241   242   243   244   245   246   247   248   249   250   251   252   253   254   255   256   257   258   259   260   261  
262   263   264   265   266   267   268   269   270   271   272   273   274   275   276   277   278   279   280   281   282   283   284   285   286   >>   >|  



Top keywords:

Edeling

 

iemand

 
weerzin
 

begiftigde

 
worden
 

Cootje

 

bewijzen

 
voelen
 

genoegen

 

bedankt


Blankaart

 

zeggen

 

vriendelijk

 
hoffelijk
 

beneden

 

geestelijk

 
alleen
 

gevoeld

 

danken

 

zooals


weldaad
 

Brunier

 
pruikentijd
 
maitre
 

schuldenaar

 
Hollandsch
 

bekijken

 

Immers

 

tenminste

 

artikel


uitersten

 

elkander

 

vertegenwoordigen

 
Stappen
 

opgeprikte

 

element

 

stoere

 

saletjonkerschap

 

lievigheidjes

 

mensch


onbeteekenend

 

gemeene

 
praktijken
 

ergste

 

gronden

 

getuigen

 

toegeven

 

moeten

 

fattendom

 
grootste