n, daar
tien, vijftien, twintig jaren stipte eerlijkheid, in allengs toegenomen
zaken, honderdvoude belooning met zich brengen. Immers, de tijd is
zoowel een woekeraar ten goede als ten kwade! Aan de achting van het
algemeen, aan het vertrouwen, dat de naam des handelaars van beurs tot
beurs wint, paart zich het bewustzijn van een welbesteed leven; het
besef, in zijnen kring geluk te hebben verspreid, in zijnen stand bij
te hebben gedragen tot den vooruitgang van zijn Volk, van zijne Eeuw
misschien! Want, wie onzer acht het mogelijk, dat men het zoo verre zou
brengen, zonder degelijkheid van hart en hoofd, zonder zin voor
wetenschap of kunst, zonder liefde voor alles wat goed en groot is? Of
wat is natuurlijker, dan dat de man, ten gevolge van de inspanning der
helft zijns levens, met een groot vermogen gezegend, naar eene
burgerlijke waardigheid staat--geen ridderlint, bid ik u!--maar eene
plaats in den Raad der stad, tot wier welvaart hij bijdroeg--die hij
lief heeft gekregen, als de getuige van zijnen voorspoed--die hem aan
het harte ligt als de bakermat van zijn kroost?
Er is veel uitlokkends in,--maar de penning heeft toch ook zijne
keerzijde.
Een jaar twee, drie, waren Becker en Haeften geassocieerd geweest,--de
eerste bragt de kennis, de laatste bragt het geld aan, en, zoo er
compagnons zijn, die broederlijke vrienden mogen heeten, deze waren het.
Overmoed en overzorg, de gewone vloek van vennootschappen, uit zoo
ongelijke bestanddeelen zaamgesteld, bleven hun vreemd. Als gij hun
karakter hadt gadegeslagen, dan zoudt gij hebben opgemerkt, dat Becker
de vreesachtigste, Haeften de onbezorgste was, in het geven van crediet.
Beide gehuwd, moet ik mij zelven geweld aandoen, in geene schets van hun
gezellig verkeer uit te weiden. Het was een schoone droom van geluk.
Want, verre van den waan, dat de goede verstandhouding tusschen
compagnons het langst duurt als zij elkander nergens elders zien dan op
het kantoor,--er heerschte tusschen hen noch die ongelijkheid van stand,
noch die ongelijkheid van jaren, welke het opzettelijk vreemd blijven
van de gezinnen van associe's, van beider vrouwen vooral, soms raadzaam
maken--waren zij, zoo als ik zeide, van vennooten vrienden geworden;
geen huisselijk lief of leed van den een', dat den ander niet ter harte
ging. Het was eene dier zeldzame betrekkingen, waarin het bevorderen van
ons eigen belang veredeld wordt, dewijl wij er tevens tot het geluk van
vrienden door bijdragen.
|