de is de
ware lezeres. Daar stond het immers, dat zijne patroons reden hadden
over zijne reize tevreden te zijn, daar stond het: "Wijfjelief, het valt
mij hoe langer hoe zuurder van huis te zijn," dat was geluk! Al hadden
zij geen geld--de vrouw zegevierde op de huishoudster.
Maar de moeder zag weder naar de klok.
Bij tienen!
Daar werd gescheld.
Het was een jongman van het kantoor, en hij bragt geld; maar met welk
eene boodschap! Zij blijke uit den volgenden brief, dien Gerrit's vrouw
hem nog denzelfden avond schreef, met tranen in de oogen:
Lieve man!
"Schrik niet, dewijl ge dezen van mij krijgt en wel buiten het kantoor
om. De kinderen zijn wel, en ik, Goddank! ook, alles gaat zooverre goed.
Maar straks is Wolf hier geweest, met een' kwade tijding. In plaats van
_fl_250, lieten de heeren weten, zoudt gij in het vervolg maar _fl_200
krijgen; de zaken gingen zoo slecht. En Wolf zei: dat er gemakkelijk
eerste bedienden voor _fl_800 waren te krijgen. Ook liet hij zich
ontvallen, dat de heeren al eens gedacht hadden over een' volontair. Als
het niet anders kan, dan zullen wij de tering naar de nering moeten
zetten; maar het is hard met twee kinderen, en het derde voor de deur.
Ik zeg het niet om het je te verwijten, Gerrit! Lief en leed heb ik
beloofd met je te deelen, en ik zou het nog doen! Minder wonen, dat zal
niet gaan, het is nu al zoo eng; maar een geringer baker, ik zal er
morgen naar hooren. Ook kan ik het zijden kleedje, dat ge mij na mijne
eerste kraam hebt gegeven, wel weer vermaken,--jongens, wat waren we
toen rijkelijk! Maar, Wim zal toch naar school moeten,--het is een slag,
en dat zoo onverwacht! Als gij iets anders vinden kondt, al was het
buiten de stad,--ik zou er wel niet graag uit willen,--wat zouden onze
kennissen zeggen?--maar rondkomen is de eerste pligt. En het overige
laat ik aan God over. Ik had geen rust, Gerrit, voor ik het je had
geschreven,--het is mij nu of er een pak van mijn hart is. Want ik weet,
manlief, dat gij zelfs in nood en dood, alles voor mij en de kinderen
doen zult. En daarmee, goeden nacht! Nog eens, Wim en Chrisje zijn wel,
en ik zal mij opbeuren, tot je weer komt, wees daar gerust op. Het zal
immers niet lang meer duren?
"Uwe liefhebbende vrouw
Aagje.--"
P.S. "Wie weet hoe rijk we nog eens worden--want nicht Saartje heeft ons
zeker goed bedacht. Maar foei, ik doe doodslag in mijn hart,--o, dat
|