chts met looden schoenen
zou zij den trap opklimmen. Het wijf van een' daglooner eischt, bij
ontstentenis van dezen, zonder omweg, de penningen, die haren man
toekomen; maar zij, die juffrouw heet, die----En echter, de kinderen
hadden kleine behoeften voor den winter, in welke zij nog voor hare
bevalling voorzien moest, maar niet voorzien kon, als zij geen geld had
... O, indien zij zich dat alles had voorgesteld! indien zij had
begrepen, hoe zij toch altoos niets anders zou zijn, dan te groot voor
een servet en te klein voor een tafellaken, indien zij dat geweten had,
eer zij trouwde--foei! Zij had haren Gerrit immers nog lief, als toen
zij hem nam? En hare kinderen! Zie, al verzwaarde de ongeborene reeds nu
hare zorgen, als zij aan het derde zoo veel genoegen zou mogen beleven
als aan de beide eersten, dan had zij er dit, dan had zij er alles voor
over. Maar--als het Gerrit gegaan ware, zoo als hij zich vleide dat het
hem gaan zou, toen zij huwden, zoo hij een aandeel had gekregen, neen,
dan zou er nu geene glinstering van angstzweet op die fijne, vermagerde
slapen zijn geweest.
Negen ure!
O rijkdom van poezij die er in het hart eener moeder schuilt! Wat zij
haar zoontje ook zou laten worden, zei zij in zich zelve, geen
kantoorbediende! en toen dat afgepraat was, liep ze eene reeks van
beroepen door, en hare verbeelding schoot wieken aan, als hij eens een
man in _bonis_ wierd, als oom! Ja, die zou in staat zijn, als hij wilde,
het jongske voort te helpen: was hij niet een oud vrijer, was Wim niet
zijn petekind? Doch, als het hem dan eens goed ging in de wereld, heel
goed, zou hij haar dan nog liefhebben als nu, haar, Chrisje, den
ongeborene, zou hij dan ook smadelijk neerzien op zijnen vader, den
kantoorbediende! God beware hem voor zulk een' rijkdom. Maar neen, Wim
stond haar voor den geest. Wim, wiens oogjes--het waren sprekend die van
haren Gerrit--de verdenking logenstraften; Wim, die zoo veel van zijn
zusje, zooveel van haar hield. Eer zij het wist waren hare handen
gevouwen,--zij bad voor haar gezin, zij bad tot voor het ongeboren kind
toe.
Het sloeg half tien ure!
Helaas, de vraag: "wie weet waarom het geld uitblijft?" kwam weder bij
haar op. Gerrits laatste brief moest uit de plooijen van haar huiskleed
te voorschijn gehaald worden. Rijkdom bewaart ter nood minnebrieven,
--armoede draagt dien van den echtgenoot op het hart. Wat had zij hem
dikwijls gelezen, en telkens met dezelfde belangstelling! Lief
|