den invloed der produktieverhoudingen op den
inhoud van het bewustzijn dat is.
Daar waar Rousseau in het "Contrat" de onbegrensde ruimten der abstraktie
verlaat en hij het gebied betreedt der konkreete werkelijkheid, rekening
houdt met de betrekkelijkheid der dingen, daar zwijgt de koene
revolutionaire denker en hoort men de stem van den weifelenden,
voorzichtigen kleinburger.
De mensch--aldus de gedachtegang van het "Contrat Social,"--is vrij
geboren, vrijheid is een algemeen onvervreemdbaar menschenrecht. "Het
recht van den sterkste" is niets als een leugenachtige uitdrukking. De
noodzakelijkheid kan gebieden om aan de overmacht te gehoorzamen, maar
met recht heeft dit niets te maken. De grondslag van het maatschappelijk
kontrakt kan dus nooit verovering zijn, noch uitbreiding der vaderlijke
macht, noch de inwilliging van allen, om aan een te gehoorzamen. Geen
enkeling en geen volk kan zijn vrijheid vervreemden, hoeveel te minder
de vrijheid zijner nakomelingschap; de politieke en de sociale slavernij
zijn tegen de rede en tegen het menschelijk recht. De Staat moet tot
oorspronkelijken grondslag hebben gehad een overeenkomst tusschen zijne
leden, waardoor elk hunner iets prijs gaf van zijn onafhankelijkheid, in
ruil voor de bescherming hunner personen en bezittingen door de macht
van het geheel. Door zulk een overeenkomst vereenigen alle hunne
krachten onder de opperste leiding van den algemeenen wil. Een moreele
en kollektieve persoonlijkheid wordt geboren, de drager van het sociaal
gezag, die Rousseau de souverein noemt; de leden daarvan hebben als
_burgers_ deel aan het gezag, als _onderdanen_ zijn zij aan de wet
onderworpen.
Maar kan men de leden der staatkundige gemeenschap nog vrij noemen nadat
zij zich zelven aldus door het maatschappelijk kontrakt hebben gebonden?
Ja, antwoordt Rousseau. Wel kan elk persoonlijk een bijzondere wil
hebben, tegenovergesteld aan den algemeenen wil dien hij als burger
heeft, wel kan zijn persoonlijk belang strijdig zijn met het algemeene;
maar door het maatschappelijk kontrakt is hij beschermd tegen elke
persoonlijke afhankelijkheid, en vrij om alles te doen wat overeenkomt
met de rede en de rechtvaardigheid. Hierin bestaat zijn vrijheid. Wil
hij niet gehoorzamen aan den algemeenen wil, die tot uiting komt in de
wetten, dan moet men hem dwingen te gehoorzamen, dat is hem dwingen om
vrij te zijn. Aan den in de wet vastgelegden volkswil moet men zich
onderwerpen als aan de natu
|