looper van een ontwikkeling, die bij
de Hervorming begon, als de geestelijke weerschijn van de omwenteling
der ekonomische en sociale verhoudingen sedert het einde der Middeleeuwen,
en de laatste phase van den godsdienst voorafgaand aan zijn vernietiging,
vertegenwoordigt. Maar Kant, de man van het abstrakte denken, de
mathematisch-aangelegde, strenge, stipte, fantasielooze natuur, vult het
dorre schema god-vrijheid-onsterfelijkheid met het denkbeeld van de plicht,
dat is het weerstaan der zinnelijke neiging en het weerstand bieden aan de
verlokkingen der zelfzucht. Zoo krijgt zijn leer voor de opkomende burgerij
een groote sociaal-ethische beteekenis. Plicht, dat is het afstanddoen van
eigen voordeel en winst, het weerstaan der verzoeking tot bedrog en listen
wanneer 't geweten spreekt, het achterstellen van het persoonlijk belang
bij het algemeene, het klasse-belang. De philosophie van Kant wordt tot de
levensleer niet in de eerste plaats der lijdende, noch der strijdende, maar
der _arbeidende_ kleine burgerij.
Rousseau daarentegen legt overeenkomstig zijn zinnelijk-weeke, poetische
natuur, den nadruk niet zoozeer op de strenge eischen van het geweten,
maar op de heerlijkheid Gods, het gesublimeerde ik, en op den zekeren
troost zijner gerechtigheid voor de verdrukten en bedroefden. Hij slaagde
er in, het geloof aan den abstrakten monstergeest, aan de "laffe schim"[41]
der onbestemde godheid, adem van leven en warmte in te blazen, aan het
kale lijnenschema van een godsdienst zonder dogma's, zonder geopenbaarde
waarheden, zonder ritus, zonder eenige vaste vormen, een zachte warmte en
een poetischen glans te verleenen. Zijn leer kreeg vooral _politieke_ en
_literaire_ beteekenis: door het sentimenteele geloof van Robespierre en
de Jacobijnen aan een "Etre supreme," een opperste-abstraktie, samenvattend
al die andere abstrakties van Vrede, Vrijheid, Recht, enz. enz., achter
welke zich, voor hen zelven onbewust, zeer reeele en materieele
klassebelangen verborgen; en door het vage, onbestemde, poetisch-opgesmukte
deisme en spiritualisme van Chateaubriand, Victor Hugo, Lamartine, Alfred
de Musset, George Sand, enz.--Hun aller spiritualisme stamt rechtstreeks
af van de geloofsbelijdenis van den "Vicaire Savoyard."
Toen de konservatieve professor St. Marc de Girardin, nu ruim zestig jaar
geleden in een serie lezingen over Rousseau ook de "Geloofsbelijdenis van
den Vicaire Savoyard" behandelde, vierde hij de bekeering van Rous
|