pend hart
naar Ben-Hur uitzag.
Een kort schril trompetgeschal, en de zes opzichters traden naar voren
om, zoo de paarden wild mochten zijn, hulp te kunnen verleenen. Weer
werd de trompet geblazen, en tegelijkertijd werden de deuren der stallen
opengeworpen.
Eerst verschenen de bereden begeleiders der mededingers, vijf in getal,
want Ben-Hur had zooals wij weten voor die eer bedankt. Het witte touw
werd neergelaten om hen te laten voorbijgaan, daarna weer omhoog
gehaald. De vijf ruiters waren prachtig uitgedost, maar bijna niemand
lette op hen. De open stallen hielden aller aandacht geboeid.
Het touw werd nogmaals neergelaten, en als een stormwind vlogen de zes
vierspannen naar buiten. De onafzienbare menschenmassa verrees van hare
zitplaatsen en deed de lucht weergalmen van haar gejuich. Dit was het
oogenblik, waar zij zoo geduldig op gewacht hadden, waar zij dagen lang
over gesproken hadden.
--Daar is hij! riep Iras en wees op Messala.
--Ik zie hem, antwoordde Esther, maar haar blik volgde Ben-Hur. Zij had
haar sluier weggeslagen en begreep op dat oogenblik hoe men, onder het
bewonderend oog der menigte, zelfs den dood onvervaard leert trotseeren.
De deelnemers waren thans voor alle toeschouwers goed te zien, maar toch
was de wedren nog niet begonnen. Eerst moesten zij het witte touw veilig
achter zich hebben.
De lijn was gespannen om den afrit volkomen gelijktijdig te doen plaats
vinden. Om er niet door tegengehouden te worden, en zoodoende reeds bij
het begin tot de achterblijvers te behooren, moesten zij er zijn, juist
op het oogenblik, dat de lijn viel. Maar dan nog was de groote vraag,
wie op de baan aan de binnenzijde naast den scheidsmuur kwam. Dat was
het doelwit van aller streven. De gelukkige, die zich deze plaats wist
te veroveren, had van den beginne iets voor boven de anderen.
Dat streven, de daaraan verbonden gevaren en gevolgen waren bij de
toeschouwers zeer goed bekend, en daarom wachtten allen dan ook ademloos
op den uitslag.
De arena baadde in licht, maar de menners lieten zich niet verblinden.
Strak was hun oog gevestigd op het touw en op den begeerden binnenkant.
Zoo renden dan alle zes in pijlsnelle vaart naar een en hetzelfde punt
en scheen een botsing onvermijdelijk.
De tot aan het touw af te leggen baan was ongeveer tweehonderdvijftig
voet lang. Hier werden een scherp oog, een vaste hand, een kalme geest
vereischt. Een blik ter zijde en het was gedaan.
De mededingers n
|