n zitten, praatten,
geeuwden, rekten zich uit, raadpleegden hunne tafeltjes, en bespraken
hun verlies of winst.
Diegenen van de burgerij, welke om verschillende redenen verkozen hadden
alleen den wedren bij te wonen, maakten van de pauze gebruik, om zich
naar de voor hen besproken plaatsen te begeven. Door dit uur te kiezen
trokken zij het minst de aandacht en gaven niemand aanstoot.
Tot deze klasse behoorden Simonides en zijn gezelschap, die hunne plaatsen
hadden bij den hoofdingang tegenover den consul.
Toen vier bedienden den koopman in zijn stoel naar binnen droegen, staken
allen de hoofden bij elkander. Iemande noemde zijn naam, en weldra ging
hij van mond tot mond. Allen bogen zich over de leuning om den man te
zien, van wiens rijkdom en treurig lot verschillende praatjes in omloop
waren. Ook Ilderim werd door velen herkend en met warmte begroet; maar
niemand wist te zeggen wie Balthasar en de twee dicht gesluierde vrouwen
waren, die hen vergezelden. Toen zij gezeten waren zag de eene, Esther,
verlegen voor zich en trok haar sluier dichter voor 't gelaat; maar de
andere, Iras, liet hem afglijden, en keek vrijmoedig om zich heen.
Een weinig later kwamen eenige werklieden en spanden een met wit krijt
bestreken touw dwars over de arena, voor den eersten eindpaal. Terwijl
zij daar nog mee bezig waren, traden zes mannen door de Porta Pompae
binnen en stelden zich voor de zes stallen. Nu ontstond een algemeen
fluisteren en wijzen.
--Kijk, de groene gaat naar nummer vier, daar is dus de Athener.
--En Messala is in nummer twee.
--De Corinthier ...!
--O, zie eens naar de witte! Kijk, hij gaat naar nummer een.
--Neen, daar blijft de zwarte staan, de witte moet naar nummer twee.
--O ja, gij hebt gelijk.
Deze deurwachters droegen tunica's van de kleuren der mededingende
menners; zoodat, toen zij hunne plaatsen innamen, iedereen wist in
welken stal zijn uitverkoren held het sein tot den afrit verbeidde.
--Hebt gij Messala wel eens gezien? vraagde Iras aan Esther.
--Neen, antwoordde zij, en huiverde op het hooren van dien gevreesden
naam.
--Hij is schoon als Apollo, hernam Iras.
--Zou hij dan zooveel schooner zijn dan Ben-Hur, dacht Esther.
Een oogenblik later hoorde zij Ilderim tot haren vader zeggen: Ja, zijn
stal is nummer twee, links van de Porta Pompae,--en begrijpende, dat zij
over den jongen meester spraken, keek zij naar dien kant. Ook slechts
even, toen hulde zij zich nog dichter in h
|