aar viel hem iets in.
--Gij Jood, zeide hij, zoudt gij twintig talenten bezitten? Bewijs!
Een fijne glimlach speelde om Sanballats lippen.
--Ziedaar! zeide hij en overhandigde Messala een blad papier.
Weder las Messala met luide stem:
Antiochie, den 16den Tammuz.
Toonder dezes, Sanballat van Rome, heeft bij mij gedeponeerd vijftig
talenten, Romeinsch geld.
Simonides.
--Vijftig talenten! Vijftig talenten! riepen de jongelieden verbaasd.
Nu kwam Drusus zijn vriend te hulp. Bij Herkules! riep hij, dat blad
liegt, en de Jood liegt. Wie, behalve de keizer, heeft zoo op eens
vijftig talenten ter beschikking? Weg met den onbeschaamden Witte!
Hij was driftig en stak ook de anderen aan. Sanballat bleef echter
bedaard, en glimlachte weder. Eindelijk zeide Messala: Stil! Een tegen
een, vrienden! Een tegen een, ter liefde van onzen ouden Romeinschen
naam.
Met dat woord beheerschte hij weder den toestand.
--Welaan, Jood, zeide hij tegen Sanballat, ik wedde zes tegen een, niet
waar?
--Ja, antwoordde de ander bedaard.
--Welnu, laat dan aan mij over het bedrag vast te stellen.
--Goed; maar onder beding, dat de som niet te gering zij, antwoordde
Sanballat.
--Schrijf dan vijf in plaats van twintig.
--Kunt gij daarover beschikken?
--Bij de moeder der Goden, ik zal u het bewijs geven.
--Niet noodig. Het woord van zulk een dapper Romein is mij genoeg. Maar
maak het liever tot een even getal. Zeg zes, en ik zal schrijven.
--Het zij zoo.
Daarop verwisselden zij van tafeltjes.
Sanballat stond op en zag rond. Uitdagende spot was op zijn gelaat te
lezen. Beter dan iemand wist hij wien hij voor zich had.
--Romeinen, durft gij nog een weddenschap aan te gaan? Vijf talenten
tegen vijf, dat wit winnen zal. Ik daag u allen te zamen uit.
Algemeene verbazing.
--Wat? riep Sanballat luide. Moet morgen in den circus verteld worden,
dat een Jood in het paleis geweest is, waar de bloem der Romeinsche
edellieden verzameld was, en dat hij vijf talenten inzette, maar dat
niemand hem aandurfde? Dat is te erg.
--Genoeg, onbeschaamde! riep Drusus. Schrijf de uitdaging op en leg ze
hier op tafel neer. Als morgen blijkt, dat gij werkelijk zooveel geld op
een verloren zaak kunt zetten, dan beloof ik, Drusus, u, dat ik de
weddenschap aanneem.
Weder schreef Sanballat het vereischte stuk en zeide doodbedaard:
Ziehier, Drusus, ik laat h
|