vangen.
Messala stond op, terwijl hij dit zeide, en voegde zich bij de anderen.
--Ik hoorde op straat, zeide Sanballat, zijn tafeltje ter hand nemend,
dat men in het paleis ontevreden is, omdat niemand tegen Messala wil
wedden. Gij ziet mijne kleur. Ter zake dus. Wat biedt gij mij? Eerst
kansen, daarna de som.
Zijne stoutmoedigheid overblufte de jonge Romeinen.
--Kom, hernam hij, ik heb niet veel tijd. De consul wacht mij bij zich.
Dat werkte.
--Twee tegen een, riep een half dozijn stemmen.
--Hoe nu? vraagde Sanballat verbaasd. Twee tegen een? En gij wedt op een
Romein?
--Drie dan!
--Niet meer dan drie? Een Romein tegen een Jood! Zeg vier!
--'t Is goed, vier! riep een knaap, door dien spot getergd.
--Vijf. Zeg vijf, liet Sanballat er onmiddellijk op volgen.
Diepe stilte heerschte in de zaal.
--De consul wacht op mij. Ik heb niet veel tijd meer.
De stilte werd benauwend.
--Zeg vijf. Voor de eer van Rome vijf.
--'t Is goed, laat het vijf zijn, zeide Messala.
Sanballat glimlachte en deed alsof hij wilde gaan schrijven. Als de
keizer morgen sterft, zeide hij, behoeft Rome niet verlegen te staan.
Hier is ten minste nog een, die moed bezit. Zeg zes!
--Goed. Zes, antwoordde Messala, en werd met een stormachtig applaus
beloond.
--Zes tegen een dus, herhaalde Messala. Zes tegen een. Het onderscheid
tusschen een Romein en een Jood. Schrijf het bedrag op. Maar vlug. De
consul mocht u laten roepen en dan was ik mijn winst kwijt.
Sanballat liet hem lachen, schreef, en bood zijn tafeltje aan Messala.
--Lees, lees! riepen zijne vrienden.
Messala las met luide stem:
Mem. Wedren met wagens. Messala van Rome wedt met Sanballat,
eveneens van Rome, dat hij Ben-Hur den Jood zal verslaan. Bedrag
der weddenschap: twintig talenten. Kansen: Zes tegen een.
Getuigen: ............
Sanballat.
Doodelijke stilte alom. Als aan den grond genageld stonden de
jongelieden. Messala staarde op het memorandum, de oogen van de anderen
rustten op hem. Hij voelde die blikken en overlegde wat te doen. Zoo
kort geleden nog had hij op deze zelfde plek den meester gespeeld over
zijne makkers. Weigerde hij te teekenen, dan was hij van zijn voetstuk
gevallen. Toch kon hij niet teekenen, want hij bezat geen honderd
talenten, nauwelijks een vijfde van die som. Alles schemerde hem voor de
oogen. Hij stond sprakeloos en werd doodsbleek. D
|