nen. Gij deedt het niet, maar Rjaebinin
heeft het wel gedaan. Zijn kinderen zullen de middelen voor een
goede opvoeding en een zorgeloos leven bezitten, terwijl de uwen dat
misschien niet zullen hebben...."
"Nu, nu! Neem me niet kwalijk, maar rekenen is een miserabel
werk. Wij hebben onze bezigheden, zij de hunne. Zij moeten ook wat
verdienen. Maar kom! de zaak is bovendien nu uitgemaakt. Ha! daar zijn
spiegeleieren, mijn lievelingskostje! En nu zal Agasija Michailowna
ons ook nog wel wat van haar overheerlijken kruidendrank geven...."
Stipan Arkadiewitsch zette zich aan tafel en begon met Agasija te
schertsen, terwijl hij haar verzekerde, dat hij zulk een souper in
lang niet genoten had.
"U prijst ten minste nog eens iets," sprak Agasija, "maar Constantin
Dimitritsch, dien kan men geven, wat men wil, al was het een droge
korst brood: hij eet ze op en gaat weer weg."
Hoeveel moeite Lewin zich ook gaf om zich te beheerschen, het gelukte
hem niet; hij bleef stroef en stil. Hij wilde Stipan iets vragen, maar
kon er niet toe komen; hij vond misschien geen geschikt oogenblik
of geen passenden vorm. Stipan Arkadiewitsch was reeds weer naar
beneden gegaan, had zich gewasschen, omgekleed en te bed gelegd,
terwijl Lewin nog steeds bij hem bleef, het vertrek op en neer liep
en over allerlei onverschillige dingen met hem sprak, maar nog altijd
niet in staat was hem datgene te vragen, wat hij op het hart had.
"Wat maakt men die zeep tegenwoordig toch mooi!" zeide hij een
pakket welriekende zeep loswikkelend; "zie, dat is toch waarlijk
een kunstwerk!"
"Ja, tegenwoordig is alles volmaakt!" antwoordde Stipan, sterk
en tevreden geeuwend. "Daar heb je bij voorbeeld de schouwburgen
en ontspanningslokalen.... Ah, ha, ha!" geeuwde hij:... "Overal
electrische verlichting ... ah, ha, ha!"
"Ja, electrisch licht...." zeide Lewin. "Ja.... Maar zeg mij eens, waar
is Wronsky tegenwoordig?" vroeg hij plotseling en legde de zeep neder.
"Wronsky?" vroeg Oblonsky, zijn geeuwen inhoudend, "die is te
Petersburg. Is spoedig na je vertrek afgereisd en was sinds dien tijd
geen enkele maal te Moskou. Weet je, Kostja, ik wil je de waarheid
zeggen." voegde hij er bij zich half oprichtend en op het bedtafeltje
leunend en Lewin met zijn goedige oogen slaperig aanstarende: "Gij
hebt het je zelf te wijten. Ge hadt alle hindernissen het hoofd moeten
bieden.... Ik heb je toen al gezegd...." Hij geeuwde zonder den mond
te openen, alleen met de kin
|