FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   129   130   131   132   133   134   135   136   137   138   139   140   141   142   143   144   145   146   147   148   149   150   151   152   153  
154   155   156   157   158   159   160   161   162   163   164   165   166   167   168   169   170   171   172   173   174   175   176   177   178   >>   >|  
en die vandaag goed, morgen verkeerd, en meenen dan, dat zij er alles van weten. _Geen timmerhout; is dus hoogstens honderdzeventig roebel waard_! Dat spreekt over zaken, waar hij in 't geheel geen verstand van heeft." Overluid voegde hij er bij: "Ik matig mij geen oordeel aan over dat, wat jelui daar op het gerechtshof uitvoert; is het noodig, dan kom ik tot jelui en vraag om raad. Gij echter zijt overtuigd alles van het boschwezen te weten. Maar geloof mij, dat is zoo eenvoudig niet. Hebt gij de boomen geteld?" "De boomen? zou ik die tellen?" antwoordde Stipan lachend en hoopte Lewins slechte luim te verdrijven: "Kan het wel tellen, het grootste verstand De stralen der zon, aan den oever het zand...." "Nu, Rjaebinins groot verstand kan het. Geen handelaar koopt zonder te tellen, tenzij het hem present gegeven wordt, gelijk gij nu doet. Ik ken uw bosch. Ieder jaar jaag ik daar; vijfhonderd is het waard, kontant uitbetaald, en hij geeft je tweehonderd in termijnen. Gij kunt dus rekenen, dat ge hem dertig duizend geschonken hebt." "Kom, kom, je overdrijft," zeide Stipan, ietwat terneer geslagen. "Waarom heeft mij dan niemand meer geboden?" "Omdat hij die anderen omgekocht heeft; die krijgen ieder hun deel er van. Ik heb met allen gehandeld; ik ken ze. Dat zijn geen kooplui, het zijn afzetters, woekeraars. Onder de vijftig procent winst doen ze geen zaken, neen, uit twintig kopeken slaat hij een roebel." "Ach kom, houd toch op! Ge zijt slecht gehumeurd!" "Volstrekt niet!" antwoordde Lewin stroef, en de wagen hield voor het huis stil. Aan den oprit stond reeds een kleine met leder en ijzer overtrokken telega met een vleezig paard. Daarop zat een forsche, breedgeschouderde klerk van Rjaebinin, die tegelijkertijd voor koetsier diende. Rjaebinin zelf was in huis en wachtte de vrienden in de voorkamer af. Hij was een lang, mager man van middelbaren leeftijd, met een snor, een gladgeschoren, vooruitstekende kin en starende, uitpuilende oogen. Hij droeg een langen blauw-lakenschen jas en hooge laarzen, waar hij nog groote overschoenen over heen getrokken had. Toen de vrienden binnen kwamen, wischte hij het gelaat met zijn zakdoek af en trok zijn jas terecht. Na de hand ook met den zakdoek afgewischt te hebben, stak hij die zoo aan Oblonsky toe, alsof hij iets vangen wilde. "Kom, zijt ge daar al," sprak Stipan. "Dat is goed." "Ik durfde het niet wagen, de bevelen van Uw Doorluchtigheid ongehoorzaam
PREV.   NEXT  
|<   129   130   131   132   133   134   135   136   137   138   139   140   141   142   143   144   145   146   147   148   149   150   151   152   153  
154   155   156   157   158   159   160   161   162   163   164   165   166   167   168   169   170   171   172   173   174   175   176   177   178   >>   >|  



Top keywords:

Stipan

 
verstand
 

tellen

 

vrienden

 

zakdoek

 

boomen

 
antwoordde
 
Rjaebinin
 

roebel

 

morgen


verkeerd

 

voorkamer

 

forsche

 

vleezig

 

Daarop

 
breedgeschouderde
 

wachtte

 
diende
 

telega

 

koetsier


meenen

 

tegelijkertijd

 

slecht

 
gehumeurd
 

twintig

 

kopeken

 

Volstrekt

 

kleine

 
stroef
 

timmerhout


overtrokken

 

middelbaren

 
afgewischt
 

hebben

 

terecht

 

wischte

 
gelaat
 
vandaag
 

Oblonsky

 

bevelen


durfde
 

Doorluchtigheid

 

ongehoorzaam

 

vangen

 

kwamen

 

binnen

 

starende

 
uitpuilende
 

vooruitstekende

 
gladgeschoren