zanna tegen Tante, "dacht als Phocas bij
Corneille:
_Tombai-je dans l'erreur ou si j'en vais sortir?_
"Ja Juffertje! als ik Fransch verstond," zeide Pulver, "dan zou ik dat
misschien gedacht hebben; maar ik heb dien _kornoelje_ nooit gekend."
"Kom!" zeide Tante: "laat ons maar niet meer aan dien man denken, en
onze wandeling voortzetten. Daar is Van Baalen al een eind vooruit met
den Heer Blaek, en zij zijn zoo druk over den wissel op Londen aan den
gang, dat zij niet bespeuren, dat wij achterblijven. En de Heer
Lodewijk, waar is die?"
"Ik geloof naar stal," zeide Henriette: "om de paarden van den Heer Van
Baalen te zien."
"Aha! zoo hij die boven ons gezelschap verkiest," zeide Suzanna, "dan
zie ik wel, dat ik op hem ook niet zal moeten rekenen, om mij hedenavond
ter kermis te brengen, en ik zal Kapitein Pulver wel te vriend mogen
houden: anders ben ik geheel zonder vrijer."
"Tante heeft wel gelijk," zeide ik stil tegen Henriette: "wanneer zij
zegt, dat wij dien Monsieur Weerglas moeten daarlaten. Hij heeft mij ten
minste lang genoeg onttrokken aan een gezelschap, dat mij boven alles
aangenaam is."
"Mijnheer!" antwoordde Henriette: "gij herinnert u onze afspraak op den
koepel wel? Wij zouden alle complimenten daarlaten."
"Ik kan het waarlijk niet helpen," zeide ik, "dat gij geen onderscheid
weet te maken tusschen waarheid en complimenten."
Op deze wijze pratende, wandelden wij voort, terwijl Suzanna den zeeman
had beetgenomen, wien zij allerlei vragen deed, en Tante nu rechts dan
links liep, om bloemen te plukken, welke zij alsdan aan de jonge meisjes
kwam aanbieden. Na eenigen tijd vervoegde zich Lodewijk weder bij ons,
of liever bij Van Baalen, met wien hij, na lang loven en bieden, den
koop eens werd over de harddravers, onder beding, dat hij die nog eens
zoude probeeren.
Te huis gekeerd, vonden wij de theetafel, die ons wachtte: en terwijl
wij het geurige kruid dronken, liet ik, mij van alle onzekerheid
wenschende te ontslaan, het gesprek vallen op de Spaansche
aangelegenheden: waarna ik, bij mijn neus langs, de vraag deed, of
iemand den Graaf van Talavera ooit had hooren noemen.
Het kwam mij voor, of de Heer Blaek bij deze vraag eenigszins van kleur
veranderde: hij hield zich althans, of hij dien nooit geboord had; maar
Van Baalen haastte zich te antwoorden:
"Den Graaf van Talavera! wel zeker! wie kent dien niet? Hij was
Vlies-Ridder, Grande van Spanje, Admiraal van Castilie, gunstel
|