ik.--"En gij, Harmen Pulver!" zei de
Kapitein, "gij zult Onderstuurman bij mij worden, overmits ik den mijnen
in het laatste gevecht heb verloren."--"Ik bedank u hartelijk," zei
ik.--Toen zette hij een gezicht, alsof hij mij op wou vreten. "Wat," zei
hij, "en waarom niet?" vroeg hij, alsof het een Admiraalsbaantje was,
dat hij mij gepresenteerd had.
"Wel!" zei ik weer: "omdat...." en meteen snuffelde ik in mijn broekzak,
waar ik nog, spijt schipbreuk en roovers en al, een klein zakbijbeltje
had bewaard, en ik sloeg het open: "kijk!" zei ik, en wees hem op het
achtste gebod."
"Dat was braaf gehandeld," zeide Henriette: en Suzanna zag den dikken
man met eenigen eerbied aan, alsof zij een innerlijke gelofte deed, van
ten minste de eerste tien minuten den spot niet met hem te drijven.
"En hoe nam de zeeroover dat op?" vroegen wij allen als uit eenen mond.
"Wel dat viel mee (zooals de dronken bottelier zei, toen hij met de
gangtrap in zee rolde).--Hij keek wel eerst wat stuursch, maar het
maakte toch indruk, merkte ik: "ik wil geen theologisch dispuut met u
beginnen," zei hij: "anders zou ik u kunnen overtuigen, dat dit artikel
(hij noemde het een artikel: de man was ook niet vast in de leer!) dat
dit artikel," zeide hij, "op mijn beroep niet toepasselijk is. Ik ben
hier zooveel als Souverein, geloof ik," zei hij: "en in oorlog met alle
natien: alleen heb ik nog een gekkelijk zwak voor Hollanders, ofschoon
zij het niet aan mij verdiend hebben.--Ik geef u nog een uur om te
bedenken," zei hij; en meteen vouwde hij heel bedaard het papier dat hij
geschreven had, dicht, en stond op om heen te gaan.--"En zoo ik het nu
niet aanneem," zei ik: "wat dan?"
"Dan wordt gij gehangen," zei hij, op denzelfden toon, alsof hij mij de
keus had gelaten tusschen een slok brandewijn of een glas rood, en hij
stapte de deur uit."
"Uw toestand moet alles behalve vroolijk zijn geweest," merkte ik aan.
"Om den drommel niet," zeide Pulver: "maar ik had er mij al zoo half en
half op verwacht en mijn besluit was genomen; want ik dacht: men moet
toch eenmaal dood en dan nog liever als een Christenmensch gestorven.
Zoo ging ik zitten en dacht: ik zal mijn laatste uurtje toch zoo goed
mogelijk besteden en lezen een kapitteltje uit de Schrift: en met dat ik
daaraan bezig was, zoo komt mij dat Juffertje weer binnentrippelen. "Och
Kapitein!" zei ze zoo: "vertel mij toch ereis wat van Holland: ik hoor
zoo graag van Holland spreken."--"Lief Juffe
|