u
afhangen, dien tijd te doen herleven."
"Ei kom! Het is een hoofdstuk uit de oude geschiedenis, dat gij
voordreunt," zeide Tante, lachende.
"Hoe maakt UEd. het toch, om zulke heerlijke doperwtjes te bekomen?"
vroeg Van Baalen haar: "uit _mijn_ tuin in den Diemermeer kan ik die
maar zoo smakelijk niet krijgen."
"Zeg dat niet," zeide Tante: "ik herinner mij zeer goed, er bij u tot
laat in September te hebben gegeten, als de mijne reeds lang gedaan
hadden."
"Ja! bij mijn vorigen baas; maar mijn tegenwoordige tuinman heeft er
geen verstand van. 't Is of ik het altijd moet treffen, dat ik mij met
lieden behelpen moet, die geen kennis bezitten van hun vak."
"Hoe bevallen UEd. de bruine langstaarten, die UEd. op de Palmmarkt van
Govert Sperwer gekocht hebt?" vroeg Lodewijk aan Van Baalen.
"Hm!" antwoordde deze, het hoofd schuddende: "wat zal ik UEd. zeggen? De
beesten loopen hard genoeg: maar 't is mij wat moeilijk in 't haar te
blijven. Ik zal er moeten uitscheiden. Op de Palmmarkt waren er nog meer
te krijgen geweest; maar juist toen ik er op afkwam waren zij verkocht.
't Is of ik altijd te laat moet komen. Maar daar bedenk ik iets: het
spannetje dat ik heden hier heb, heeft UEd. dat reeds gezien? Dat was
juist een kolfje naar uw hand."
"Ik dank u," zeide Lodewijk: "ik heb nog paarden genoeg, en dan een
boeier bovendien; maar ik recommandeer mij, om ze straks eens te zien,"
enz.
Het gesprek werd na langzamerhand meer algemeen. Pulver, die niet naliet
den goeden wijn van Tante te prijzen en te betuigen, dat hij zulke waar
niet geproefd had, sedert hij bij de roovers had gevangen gezeten,
vermaakte ons nu en dan met zijn kluchtige uitvallen, en Van Baalen
perste ons menigen glimlach af, door zijn manie van zich over al wat hij
had te beklagen. Hetgeen de oude Heer Blaek zeide, was meestal gepast en
verstandig; en hij beviel mij in alle opzichten beter dan toen ik hem
voor 't eerst zag. Echter was het mij toch, als drukte dien man iets
bezwarends op het hart, dat hem midden onder het vroolijk gesprek zijn
goede stemming ontnemen kwam, en zich tusschen hem en zijn
blijgeestigheid plaatste als een wolk voor een heldere zomerzon. Hij zag
er niet uit als iemand, die iets kwaads in 't zin had of een misdrijf
zou begaan; maar wel als iemand die iets bedreven had, dat hem tot
naberouw verstrekte. Tante praatte wakker door, en maakte allerlei
plannen van vroolijke partijen voor de toekomst. Suzanna wierp er
bijwijle
|