k, "uw geheele professie te verlaten, *welke u
toch nooit tot een gelukkig einde brengen zal."
"Helaas, Mijnheer!" hernam hij, met een treurigen blik en een diepe
zucht: "hangt het wel van onszelven af, die met vrijen wil te kiezen?
Kan ik tegen wind en stroom opvaren? en moet men niet, als het tij
verloopt, de bakens verzetten? Hoe zou ik, na al het gebeurde, in staat
zijn, mijn wandel te verbeteren en onder een betere vlag te zeilen dan
die ik tot heden gevolgd ben? Zoo ik b.v. Mijnheer voorstelde, mij als
lakei in zijn dienst te nemen, zou zulks UEd. aanstaan?"
"Gij weet," antwoordde ik, om de veronderstelling glimlachende, "dat men
geen lakei huurt zonder attestatien van goed gedrag te zien: en ik
twijfel, of de uwe van dien aard zijn, dat zij mij voldoen zouden."
"Daar moest UEd. niet op zweren," hervatte hij, terwijl hij een
zwartlederen _portefeuille_ uit den zak haalde, en daaruit eenige
papieren nam, die hij op de tafel uitspreidde: "ik heb hier een menigte
getuigschriften van de deftigste inwoners van Batavia en de Kaap, alle
bewijzende dat de persoon Joachim Waarglas hen in de betrekking van
kamerdienaar, schrijver en hofmeester met de meeste nauwgezetheid
gediend heeft. Lees ze maar eens, Mijnheer! zij zijn zoo voldoende
als...."
"Als zij valsch zijn," viel ik in: "wat hebt gij te maken met
certificaten van eenen Joachim Weerglas, die wellicht nooit bestaan
heeft?"
"Zeer zeker heeft de man bestaan," antwoordde hij, de papieren wederom
naar zich toestrijkende: "maar de goede ziel heeft die niet meer noodig;
daar hij sedert lang onder de groene baren slaapt, om welke reden ik er
des te minder conscientiewerk van gemaakt heb, mij zijn naam toe te
eigenen, en zijn papieren evenzeer, die toch voor niemand meer waarde
hebben en mij daarentegen zeer nuttig zijn, wanneer deze of gene
hapscheer mij komt praaien en verzoeken mijn kleuren te wijzen.--Maar
ook op mijn eigen naam heb ik zeer goede certificaten, die wellicht
beteren indruk op UEd. zouden maken."
Dit zeggende, opende hij een verborgen gedeelte van zijn brieven-tasch
en haalde daaruit wederom eenige papieren voor den dag.
"Wat dunkt u van dit certificaat?" vroeg hij, mij een der bewijsstukken
overhandigende.
Ik nam het op en las niet zonder verbazing een geschrift in de Spaansche
taal, geteekend door den Graaf van Talavera, en getuigende, dat Sander
Gerritz, geboortig van Amsterdam, hem met onkreukbare trouw en ijver
gediend had.
"Dat k
|