n een grap tusschen in: en Lodewijk scheen meer werk van zijn
nicht te maken dan gewoonlijk.
Wij waren aan 't nagerecht, en de Heer Blaek was juist bezig over de
onbeschaamde diefstallen te spreken, die onlangs in de buurt hadden
plaats gehad, toen de knecht mij in het oor kwam fluisteren, dat er een
Heer buiten stond, die mij wenschte te spreken.
"Een Heer om mij te spreken!" herhaalde ik, met eenige verwondering:
"dat hebt gij zeker verkeerd. Wie kan mij hier iets te zeggen hebben?"
"Er is toch geen zwarigheid?" vroegen de dames, als uit eenen mond.
"Waar komt hij vandaan? Is het iemand uit Amsterdam?" vroeg Tante.
"Ik weet niet," zeide de knecht: "'t Is een Monsieur in 't zwart, en,
zoo ik mij niet bedrieg, dezelfde, die in het huisje van Baas Roggeveld
woont."
"En komt die om mij te spreken?" vroeg ik: "ik kan niet begrijpen...."
"Gij moest toch eens gaan zien," zeide Tante: "en kom ons dan daarna
verslag doen. Joris! laat dien Monsieur in de zijkamer."
"Met het verlof van het gezelschap," zeide ik: en oprijzende begaf ik
mij naar de zijkamer; maar wie schetst mijn verbazing, toen ik zag, dat
de man, die op mij wachtte, niemand anders was dan Zwarte Piet, _in
propria persona_.
* * * * *
ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.
VERHALENDE, HOE ZWARTE PIET FERDINAND MET EEN COMMISSIE BELASTTE EN HOE
SUZANNA EEN GROOTEN KOEK TROK.
"Hoe!" riep ik uit, terwijl ik den struikroover aanstaarde: gij waagt
het!..."
"Ik waag niets, Mijnheer Huyck!" zeide hij: "want ik weet, dat UEd. de
man niet zijt, die mij verraden zult."
"Maar toch!" hernam ik: "ik kan niet beseffen, wat gij mij kunt te
zeggen hebben."
"In de eerste plaats moet ik mij van mijn schuldigen plicht komen
kwijten en u mijn dank betuigen voor het stilzwijgen, dat UEd. aangaande
onze ontmoeting hebt bewaard."
"En hoe weet gij," vroeg ik, eenigszins verwonderd, "dat ik gezwegen
heb!"
"O ho!" zeide hij met een glimlach: "dat kan ik genoeg uit de gevolgen
opmaken. Zoo UEd. maar een woord gesproken, maar een sein gegeven had,
waren de landhaaien mij reeds aan boord geweest, on zou ik hier thans
niet voor u staan, zoo gerust als een Admiraal op zijn dek; want
ofschoon men altijd nog naar Zwarten Piet zoekt, het is in den blinde en
zonder dat men weet, welken koers te houden. Niettemin! ik wil het
gevaar niet loopen van 't avond of morgen te verzeilen en denk deze
haven te verlaten."
"Gij deedt beter," zeide i
|