n donderen. "Tot je dienst," zeiden wij allebei: "wat
is er van je believen?"--"Wilt ge zoo goed zijn, mij te volgen?" zei zij
toen weer, met een allerliefst stemmetje. "Niets liever dan dat,"
antwoordden wij; want wij hadden mooi onze bekomst van in die stinkende
schuur te zitten. Zij ging vooruit; de schildwachten presenteerden het
geweer voor haar, krek of zij een prinses ware geweest, en zoo wandelden
wij achter haar over het veld, totdat wij aan een heel aardig zomerhuis
kwamen, dat tusschen hooge kokosboomen gelegen was. Hier stond weer een
kerel op schildwacht, die ons met haar doorliet. Zij stootte een zijdeur
open en wij zagen een man zitten met een sitsen gebloemden japanschen
rok aan zijn bast, druk bezig met schrijven.--"Hier zijn de twee
Hollanders. Papa!" zeide het Juffertje. De vreemde Heer keek op: het was
warentig de rooverkapitein.--"Hoe heet je?" vroeg hij, terwijl hij mij
strak aankeek.
"Harmen Pulver," zei ik:--"Wat duivel spreekt UEd. ook al Duitsch?"
"Gij komt hier om te antwoorden: en niet om vragen te doen," zei hij,
met een barsche stem, terwijl hij de wenkbrauwen samentrok. "Hoe oud
zijt gij?"
"Vijf en veertig jaar," zei ik weer, terwijl ik mijn kop krabde.
"Hoe kwaamt gij op dat Spaansche schip verzeild?" vroeg hij alweer.
"Wel!" zei ik: "dat wil ik wel ereis vertellen:"--en zoo zei ik hem de
gansche waarheid, van stukje tot beetje. Hij luisterde heel aandachtig
toe en vroeg mij vervolgens, hoe lang ik ter zee gevaren had, of ik
vrouw en kinderen te huis had en zoo al meer. Toen draaide hij zich naar
Sandertje, die ook zijn naam en zijn jaren op moest biechten.--"Sander
Gerritz!" zei hij toen, "gij zult vooreerst in mijn dienst blijven, tot
zoolang ik een andere bestemming voor u vinde. Amelia! breng dien knaap
naar achteren en zeg aan Diego, dat hij hem een stel kleederen bezorge
en in zijn werk onderrichte."
Bij dit gedeelte van Pulvers verhaal kon ik niet nalaten, verwonderd op
te zien. "Amelia," herhaalde ik: "heette zijn dochter Amelia?"
"Wel ja, Amelia!" hernam Pulver: "een mooie naam voor de dochter van een
rooverkapitein. Nu, dat is tot daar aan toe. Het meisje was in allen
gevalle een lief en vriendelijk ding: zij wipte de kamer uit en Sander
volgde haar, niet recht zeker of hij wel of kwalijk deed, geloof ik;
want hij keek mij een keer of drie aan in 't heengaan, als een
tolgaarder zou doen, wien ze onzuivere munt in de hand gestopt hebben.
"Nu komt mijne beurt," dacht
|