rtje!" zei ik, "dat zou ik
met plezier doen, waarom niet; maar ik heb nu zoo slecht den tijd, want
over een uur, weet je, moet ik gehangen worden: en daarom dien ik mijn
leste oogenblikken wel te besteden met mijn ziel in een staat van genade
te brengen, en nog eens aan mijn arme vrouw en zes bloeien van kinderen
te denken, die ik ik huis heb gelaten." En met voelde ik dat mijn oogen
overliepen. "Wat!" zei zij: "hebt gij vrouw en kinderen?" en zij begon
ook mee te schreien, de goede medelijdende ziel. "En wie wil u laten
hangen?" vroeg zij: is het Papa?--Ja?--In dat geval, zal ik hem zoo lang
smeeken en bidden, tot hij u genade geeft."--"Juffertje!" zei ik: "het
hangt van mij af, om te blijven leven; maar dan moet ik dienst nemen bij
uw vader; en zie je, dat kan ik nu zoo maar niet met mijn geweten
overeenbrengen."--"En waarom niet?" vroeg zij, met een heel natuurlijk
stemmetje. "Ja!" zei ik zoo, "om dat rooversbedrijf, dat strijdt zoo wat
tegen goddelijke en menschelijke wetten." Toen keek zij mij heel strak
in 't gezicht, omtrent even strak als haar vader gedaan had. "Ik weet
het," zei zij toen, snel sprekende, net alsof zij bang was voor hetgeen
zij zeide: "ik weet het:--spreek daar niet meer over. Gij hebt gelijk:
ik ben het slechts ontwend, dergelijke waarheden te hooren. Lees voort
en ik zal u niet storen: maar ik wil hier blijven: ik moet met mijn
vader spreken: dat zal zoo niet afloopen."
"Zonderling!" zeide Henriette, zich een traan uit het oog wisschende:
"en hoe kwam de vader van een meisje, dat zoo sprak, aan het hoofd van
een roofschip?"
"Dat is wat ik ook dikwijls gedacht heb, Juffertje!" zeide Pulver: "maar
UEd. zal nog meer hooren. Juffrouw Amelia dan ging over mij zitten, met
de armen gekruist en terwijl zij stipt voor zich keek. Het uur was
nauwelijks verloopen, of daar stapte haar vader weer binnen: "Wie heeft
u geheeten, hier te komen?" vroeg hij aan zijn dochter: "laat ons
alleen."--"Neen!" zei zijn dochter: "dat doe ik niet, of gij moet mij
eerst beloven, dien man vrij te laten. Hij heeft vrouw en kinderen," zei
zij, terwijl zij de handen vouwde. "Laat hem gaan, vaderlief, gij zult
het immers aan uwe kleine Amelia niet weigeren?" en zoo ging zij voort,
terwijl ze hem allerlei lieve woordjes gaf, en hij wrevelig voor zich
bleef kijken. Eindelijk scheen hij eenigszins tot andere gedachten te
komen: hij nam haar bij de hand, zei iets tot haar in 't Spaansch, en
bracht haar, half willig, half onwill
|