nelt, ofschoon van goud:
Te vroeg getrouwd, te laat berouwd.
Ik wil, ik wil haar niet.
En dat maakte ook, dat de oude Heer geen woord sprak over tafel en dat
zij 's avonds vrij wat woorden hadden met elkaar. 't Was goed, dat zij
beiden gistermorgen ieder op zijn eigen gelegenheid naar de stad
keerden, en daardoor de twist niet hervat kon worden.--Intusschen: de
oude Heer is danig op die verbintenis gesteld, en als de Heer Lodewijk
wat wijzer en bedaarder is geworden, zal hij zijns vaders zin toch wel
doen.--'t Is maar niet pleizierig, dat het zooveel gehaspel geeft;--maar
in 's hemels naam: mondje dicht, Mijnheer Huyck!"
"Geen woord zal er van over mijn lippen komen," zeide ik:--"maar mij
dunkt, dergelijke tooneelen en een dergelijk vooruitzicht moeten voor
Mejuffrouw Blaek allesbehalve aangenaam zijn."
"Dat is waar," hernam Helding: "maar zij heeft het anders kostelijk bij
haar oom. 't Is hartje wat lust je, mondje wat begeer je? De oude Heer
heeft haar lief als den appel van zijn oogen. En zij verdient het; want
zij is een engel. Och! als ik haar zoo aanzie!..." hier hield hij ineens
op, schudde het hoofd, zag voor zich: en een paar tranen rolden den
ouden man langs de wangen.
"Wat schort er aan?" vroeg ik, eenigszins verbaasd over deze verandering
in 's mans gemoedsgesteldheid, en niet wetende, waar ik zulk een
plotseling opgekomen droefgeestigheid aan had toe te schrijven.
"Och!" hernam hij met een zucht: "als ik haar aanzie, dan herinner ik
mij altijd mijn Klaartje:... dat was ook zulk een lief vroom kind, en
had ook zulk een paar groote vriendelijke oogen, evenals zij.--Och ja!
zoolang zij bij mij was, ging het mij nog goed en leefde ik niet in
ellende en eenzaamheid zooals thans: en schoon wij het niet breed
hadden, wij waren tevreden: alles was altijd netjes en knap om mij heen:
Klaartje verdiende ook wat voor de huishouding: en als zij dan te huis
was van den winkel, en over mij zat om een muts of hoed op te maken, en
luisterde naar mijn verzen,--kijk! dan was ik zoo gelukkig, dat ik het
met geen Burgemeester zoude geruild hebben; maar nu is dat alles
voorbij; ik leef alleen en verlaten en niemand bekommert zich over den
armen Helding.--'t Is waar, ik heb den naam van een vroolijke snaak te
zijn:--en dat ben ik ook, in gezelschap; omdat ik van aard gezellig hen
en die droevige gedachte dan uit het hoofd stel. Maar als ik alleen ben,
och! dan heb ik soms bange oogenblikken." "Gij hebt du
|