dende;
"verstaat elkanderen:
En laat geen dwaze drift u beider ziel doen blaken!"
"Gij hebt mij geaffronteerd!" zeide Lodewijk, de hand aan zijn degen
slaande: "en gij zult er mij rekenschap van geven."
"Wanneer gij wilt," hernam ik in drift: "maar wij zullen eerst beiden
dit huis verlaten en aan Mejuffrouw het bijwonen van zulke ergerlijke
tooneelen besparen."
"Tot uw dienst," zeide Lodewijk, zich den hoed in de oogen drukkende, en
Helding, die hem bij den arm hield, ter zijde schuivende.
"Een oogenblik!" riep Amelia, zich snel bij de deur plaatsende:
"Mijnheer! vervolgde zij tot Lodewijk: "ik heb u zooeven verzocht mij te
verlaten: thans begeer ik, zoo gij prijs stelt op den naam van een
fatsoenlijk man, dat gij mij nog een oogenblik aanhoort. Deze Heer heeft
de waarheid gesproken. Hij wist niet, hij kon niet weten, dat ik mij
hier in huis bevond. Hoe gij mij hebt weten uit te vorschen, is een
raadsel, dat ik niet verlang te onderzoeken. Ik weet niet, welke
gedachten gij omtrent mij koestert en wil die ook niet kennen; maar dit
verklaar ik u, dat alle beleedigende uitlegging, welke gij aan mijne
korte kennis met den Heer Huyck zoudt willen geven, op verkeerde gronden
berust."
"Dacht ik het niet?" zeide Lodewijk: "_Mademoiselle_ is te beleefd om
Mijnheer tegen te spreken."
"UEd. ziet het, Mejuffer!" zeide ik: "deze Heer wil geen rede verstaan
en heeft vast besloten om uit al wat hij ziet of hoort, valsche
gevolgtrekkingen te maken."
"Waarlijk, Mijnheer Lodewijk!" zeide Helding: "UEd. is in dwaling: het
was wel degelijk aan mij, dat de Heer Huyck een bezoek kwam geven! en
ZEd. zou deze deur stilletjes zijn voorbijgeloopen, indien ik ZEd. niet
op het gerucht opmerkzaam had gemaakt."
"Mijnheer!" zeide Amelia, zich tot den dichter wendende: "gij zijt een
man van jaren: ik bid er u om: vereenig u met mij, om dezen Heeren te
verzoeken, mij te verlaten, en te vergeten dat zij mij ooit gekend
hebben."
"Kom Helding! gij hoort het," zeide Lodewijk, spottende: "neem mij dan
bij den arm en gooi mij de deur uit."
"Het is genoeg, Mijnheer!" zeide ik: "gij hebt verstaan, dat Mejuffrouw
alleen wenscht te zijn: en gij zult haar verlangen eerbiedigen zoowel
als ik: en zoo gij daaraan niet vrijwillig voldoet, zal ik zoo vrij zijn
te doen, wat gij aan Monsieur Helding voorstelt."
Onder het uitspreken dezer woorden nam ik hem bij den arm, an er ware
ongetwijfeld een tooneel van geweld op gevolgd, toen de de
|