, "is, dat gij ze voor fl 80
't stuk gekocht hebt van Peer de Groot en er dus een aardig sommetje aan
verdient."
"Wel haegels kaik ereis!" zeide Roggeveld, groote oogen opzettende:
"nou in dat geval wil ik ereis zeggen...."
Maar hij zeide niets; doch bleef mij verbaasd staan aangapen.
"Hoe kunt gij dat weten, Neef?" vroeg Tante, insgelijks niet weinig
verwonderd.
"Ja Tante! ik ben zoo wat half een toovenaar," zeide ik, lachende, "maar
laat hij het maar ontkennen, als hij durft." En, niet verlangende mij
aan een herkenning bloot te stellen, welke tot het weder ophalen van
vroegere tooneelen aanleiding geven kon, draaide ik mij om en haalde
voor Henriette, die, waarschijnlijk weinig belang stellende in dit
gesprek, een eind vooruitgeloopen was en begeerig opzag naar eenige
hoogwassende kamperfoelie, den tak naar beneden, dien zij niet bereiken
kon.
Wij waren langzamerhand een uithoek der plaats genaderd, waar een open
hek op een buitenweg bracht. Deze plek was bijzonder wild, en met een
menigte heestergewassen begroeid; maar wat er den meesten roem aan gaf,
waren twee eikeboomen van ongemeene grootte, die aan weerskanten eener
vervallene schaapskooi stonden. De eene, door storm of onweder van zijn
kruin beroofd, scheen door zijn dikte te vergoeden, wat hij aan hoogte
verloren had, en zijn zware armen waren met het dichtste loof bedekt;
de andere droeg minder bladeren, en had een holte in den tronk; maar
verhief zich nog altijd statig naar boven. Tante Van Bempden had, niet
oneigenaardig, dezen met den naam van _Philemon_, en genen met dien van
_Baucis_ gedoopt.
Op deze plek hield Tante stil en voegden wij ons bij haar.
"Nu, zooals gezegd is, Baas Roggeveld!" zeide zij: "vijftien gulden meer
dan in 't voorleden jaar wil ik voor 't stuk wel geven; maar ook niet
meer."
"'t Is warentig wat te krap," antwoordde hij: "maer in dat geval, wil ik
ereis zeggen, as het zoo mot, dan mot het. Maer dat ik er op verdienen
zou, zoo as die jonge Heer daer zeit, dat heit ook al niet over; maer 't
is net krek of ik jou ken," vervolgde hij, mij aanziende en zich den kop
krabbende.
"Dat is mijn neef," zeide Tante: "misschien hebt gij hem hier wel
ontmoet voor een jaar of wat."
"Dat kan wel 'ebeuren," zeide Roggeveld, terwijl hij nogmaals den blik
op mij sloeg en de uitdrukking van zijn gelaat bewees, dat hij niet
volkomen met deze verklaring tevreden was: "maer zeg ereis Mevrouw!"
vervolgde hij, alsof hem eensklaps iet
|