ebt altijd tegenspoeden
gehad, zoo dikwijls gij voor ons gereisd hebt. En als ik niet wist dat
het uwe schuld niet is, en dat gij een knappe kerel zijt ... hm! hm!"
"Wel Mijnheer!" zeide Pulver: "UEd. doet mij blozen (als de kreeft zei
tegen de braadpan), maar, wat ik zeggen wou, dat alles kwam toch niets
bij hetgeen ik uitgestaan heb toen ik voor de West-Indische Compagnie
voer. Heb ik dat wel eens aan Mevrouw verteld? ik geloof al."
"Welzeker," antwoordde Tante: "maar daar is Neef en de jonge Juffers,
die zouden het misschien wel eens willen hooren."
"O ja! als 't u belieft, Kapitein?" riepen Henriette en Suzanna, als uit
eenen mond: en ik betuigde insgelijks, dat ik zeer verlangende was naar
het verhaal.
"Nu ja!" zeide Tante: "straks op de wandeling: dan kunnen de Heer Van
Baalen en ik onze zaken terwijl eens bepraten."
Er was hier niets tegen in te brengen: en zoodra onze lichamen
behoorlijk versterkt waren en Kapitein Pulver, door zijn kopje om te
keeren, getoond had, dat hij genoeg koffie gebruikt had, verlieten wij
gezamenlijk het huis: Tante nam Van Baalen onder den arm en was spoedig
met hem in een druk onderhoud gewikkeld; en wij jonge lieden drongen ons
om Pulver heen, ten einde hem aan zijn belofte te herinneren. Dit was
echter niet noodig; want de man brandde reeds van verlangen om zijn
verhaal te plaatsen.
"Komaan! (zooals de man tegen de nauwe laars zei)" zeide Pulver: "dan
zullen wij met de vertelling maar van wal steken: 't is nog al een
aardigheid voor jongelui, die nooit den neus buitengaats gestoken
hebben, zoo ereis te vernemen, hoe het op het groote vaarwater toegaat,
en dat het niet altijd meeloopt; maar dat zullen wij weldra hooren, zei
doove Tijs. Je moet dan weten, dat het zoo omme ende bij een goeje vijf
jaar geleden is, dat ik voor de Compagnie voer op het Brikschip: "de
Prins te Paard", naar Curacao bestemd. Wij hadden altijd voor-de-wind en
geen rakje in 't zeil gehad, totdat wij zoo naar mijn beste geheugenis
op vijftien graden N.B. waren gekomen. Het woei een bramzeilskoelte,
genoeg om het schip aan den gang te houden; meer niet: ik was naar kooi
gegaan: en pas had ik naar de gis een uur geslapen, en droomde, dat
moeder Pulver, die ik te huis gelaten had in de blije verwachting, met
al onze zeven kinderen voor me stond, en dat mijn kleine Maarten, die nu
ook al het zeegat uit is, een rateltje in de hand hield en een
vervaarlijk leven maakte, zoodat ik hem een labberdoedas om z
|