en kon, zoodat ik
nu ook kon aanklampen. Daar zaten wij nu op onze kist, als twee kikkers
op een kluitje, en dreven al verder van ons vaartuig af; maar ik zei:
"Sandertje! hou maar goeien moed: Onze Lieve Heer heeft ons tot dusverre
bewaard; Hij zal ons nog wel verder bewaren." "De droes ouwe!" zei
Sander, een beetje later: "je kijkt al uit naar "den Prins te Paard",
alsof die naar ons toe kan komen rijen; maar draai liever je hoofd ereis
om: daar is de Spanjool, die is dichter in de buurt." Ik keek naar dien
kant uit, waar Sander heen wees; en hij had gelijk ook; daar danste onze
logge Don als een bruinvisch op en neer. "Ja!" zei ik: "hij zal mij
welkom zijn (zooals de spinnekop van de vlieg zei); maar 't is duizend
tegen een, dat hij ons te zien krijgt." Ondertusschen, het ergste van de
bui was over: en het begon al mooi licht te worden, zoodat het niet lang
duurde, of ik kon de manschap van het vreemde schip onderscheiden: en,
wat nog grooter geluk was, wij naderden het al meer en meer. Zij zouden
ons echter nog niet bespeurd hebben; maar daar voel ik, dat er iets op
mijn borst drukte: ik tast er naar, en ik merk, dat ik mijn roeper, dien
ik aan boord nog gebruikt had, en dien ik tusschen mijn duffel en mijn
ondergoed had ingestoken, bij geluk behouden had. Heb ik jou daar! dacht
ik, en meteen zette ik hem aan mijn mond en schreeuwde alsof er vijf en
twintig speenvarkens gekeeld werden, totdat ik geen asem meer in mijn
longen had. Toen was de beurt aan Sander: en toen weer aan mij, totdat
zij eindelijk aan boord van den Spanjool opmerkzaam werden en den kijker
op ons richtten. Zij zagen ons:--het weer was bedaard: er werd een sloep
uitgezet, en om kort te gaan, het leed geen half uur of wij stonden op
het dek van het galjoen. Ik keek terstond uit, of ik "den Prins te
Paard" ook zag; maar die was schoot gegaan, en ik moest alle gedachten
opgeven, om hem vooreerst terug te zien, daar de Spanjool een
verschillenden koers hield. Het galjoen kwam van Cadix en was voor
Carthagena bestemd, waar het, geloof ik, geld moest brengen. Het was nog
al wel gebouwd, voerde twaalf stukken en was redelijk bemand ook. Daar
voer ik nu met den Don op genade mede en kon mee poot aan spelen voor de
sobere victualie, en in plaats van zelf te commandeeren was het
_siveplei_ en _besolosmanos_, zonder andere belooning dan vrij licht bij
dag en een schoteltje linzen nu en dan, daar Ezau geen halve penning,
laat staan zijn eerstgeboorterecht, voor
|