zou gegeven hebben; maar dat
was het minste, en ik was blij, dat ik er met fatsoen van afkwam (zooals
de edelman zei, toen hij tot den strop veroordeeld was en de gratie
verkreeg van onthoofd te worden). Wat mij het meeste hinderde, was, dat
ik nu zoo uit mijn koers werd gestuurd, en al bij mijn eigen
prakkezeerde, hoe ik van Carthagena weer terug zou komen; want gij
voelt, naar Carthagena moest ik mee: 't is op zoo'n vaart niet als met
de trekschuit, waar men de lieden onderweg uit kan zetten."
"Gij hadt echter," zeide ik, "een vaartuig kunnen ontmoeten, hetwelk u
overnam en nader tot de plek uwer bestemming bracht?"
"Jawel degelijk ontmoetten wij een vaartuig," antwoordde Pulver: "en dat
was juist ons ongeluk. Gij moet dan weten, dat zoo ongeveer op 12 graden
N.B., zes dagen nadat wij bij den Don aan boord waren, wij een groot
vaartuig boven den wind in 't vizier kregen, dat met alle zeilen
bijgezet op ons afkwam. Het was een korvet, en zooverre wij konden
oordeelen, sterk en stevig gebouwd, en met een manschap, die haar
ambacht goed verstond, aan boord; want het voerde een takelage en ging
door het water dat het een lust was om te zien. Maar hoe mooi wij het
vonden, wij hadden toch niet veel zin in het voorkomen van onzen maat;
want hij voerde geen kleuren en had zoo iets over zich, alsof hij zeggen
wou: "wat doe jelui in mijn vaarwater?" Nu, de Don dacht er ook zoo
over: want hij schudde het hoofd en liet van zijn kant alle zeilen
bijzetten om uit het gezicht van onzen vriend te geraken. Maar deze
scheen alzoo gesteld op ons gezelschap als een boer op een doedelzak, en
hij bleef zoo netjes achter ons voortzeilen als een rijknecht achter
zijn heer. De Don keek mooi zuinig; hij zag wel, dat hij van die
beleefdheid niet verschoond zou blijven en hij keek zijn equipage eens
rond, om te weten of hij staat op hen zou kunnen maken, indien de
vreemdeling eens kwade voornemens had. Toen riep hij mij bij hem, want
ik slenterde ook al wat heen en weer over boord, en hij vroeg mij, wat
ik wel van dat andere schip dacht?--"Wat zal ik zeggen," zei ik in
zoogoed Spaansch als ik spreken kon: "ik hou niet van die nieuwsgierigen
(zooals de bakker zei, toen de broodwegers bij hem aan huis kwamen): ik
geloof, dat die korvet daar meer lust heeft om kennis te maken met ons
dan wij met haar."--"Zoo denk ik er ook over," zei hij, "en ik wou dat
hij zijn eigen weg ging. Maar in allen gevalle zal hij toch aan mijn
dubloenen niet komen, z
|