trek om zich
over te geven, en net zooals een van die ongenoode gasten hem bij de
lurven wou pakken, daar sprong hij als een ondernemende durf-al die hij
was, recht op den rooverkapitein aan en hieuw naar hem als een dolleman!
"Hier weerlichtskind!" zeide hij: "hou daar, beroerde bl....."
"Nu ja!" zeide ik: "wij behoeven die uitdrukkingen zoo nauwkeurig niet
te vernemen."
"Integendeel, Sinjeur!" zeide Pulver: "want zonder die uitdrukkingen zou
het met Sander en mij er slecht hebben uitgezien, gelijk je op zijn tijd
zult hooren (zooals de dief, die zijn vonnis beethad, tegen zijn maat
zei, die het nog krijgen moest). Sander sloeg dan in 't wilde op den
roover; maar daar waren er aanstonds vijf of zes van die lieve jongens
bij, die hem in zijn baaitje namen en hem op het dek haalden: en juist
was er een, die zijn bijl oplichtte om hem met de complimenten naar zijn
grootje te sturen, toen de rooverkapitein in 't Spaansch gelastte, dat
zij hem sparen zouden: en ik, die ook begreep, dat de jongen beter deed
zich stil te houden, ik riep uit al mijn macht: "Sandertje, mijn vriend!
Ben je mal? Wat wil je toch uitvoeren?" En zoo meteen als ik dat zei,
keek de Kapitein mij aan en, naar mij dacht, iets vriendelijker dan de
overigen: en toen fluisterde hij iets in de ooren aan een kameraad van
hem. Sandertje en ik werden aan mekaar gebonden, en zoo werden wij,
namelijk allen die nog leefden, op het roofschip overgebracht en
tusschendeks gesmeten."
"Dat was zeker al heel vriendelijk," merkte Suzanna aan.
"Zooals je zult komen te hooren," vervolgde Pulver: "wij gingen onder
zeil en het duurde zoo wat ongeveer vier of vijf etmalen dat wij in dat
Satansche hok bleven opgesloten zonder zon of maan te zien: alhoewel,
dit moet ik tot eer van den vrijbuiter en van zijn kok zeggen, wij
kregen, ofschoon gevangenen, beter eten dan op het Spaansche schip.
Eindelijk, den zesden dag geloof ik, liet men ons op het dek hijschen.
Ik keek ereis rond om de hoogte te nemen; maar Joost haal me zoo ik de
plaats herkende, waar wij ons bevonden: en dat was nogal natuurlijk,
daar ik er nooit geweest was. Wij lagen voor anker in een zeestraat;
althans voor zooverre ik in dien korten tijd heb kunnen bespeuren: het
was zout water, en zoo helder, dat men het zand van den bodem en al de
visschen, die er heen en weer zwommen, onderscheiden kon. Rechts en
links een muur van rotsen, die naar mijn gissing wel vijfhonderd voet
uit het water oprezen, en zoo s
|