FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   203   204   205   206   207   208   209   210   211   212   213   214   215   216   217   218   219   220   221   222   223   224   225   226   227  
228   229   230   231   232   233   234   235   236   237   238   239   240   241   242   243   244   245   246   247   248   249   250   251   252   >>   >|  
ind er van onderen tusschen te spelen en de stralen van den regen zwaaiden heen en weer, eerst lang, vervolgens hooger op, naarmate de wind klom, tot eindelijk de gansche watermassa een schuinsche richting kreeg, ik reken zoo van een hoek van dertig graden met den horizon. Ik had onderwijl alle zeilen laten bergen; want ik mistrouwde het weer, zooals ik zeide: en ik had geen ongelijk, als gij hooren zult. De regen viel gedurende eenige minuten dicht als een gordijn naar beneden: toen hij opeens zich verspreidde alsof hij weggeblazen werd en in rook verdween. Recht op ons af echter kroop een witte streep over het water als stof op den grooten weg, wanneer het lang droog is geweest. Wij hoorden het doffe geluid al sterker en sterker, en mijn schip begon te kraken en te zuchten, of het zijn lot voorzag. Bof! daar kwam de orkaan: een golf als een berg sloeg over het dek en het was mij, of ik met honderd dozijn natte handdoeken in mijn facie geslagen werd: en eer ik nog: "berg je!" roepen kon, daar kwam er een tweede, die mij oplichtte alsof ik een stuk kurk ware geweest, zoodat ik, met al wat er op het dek was, goedschiks kwaadschiks overboord werd gespoeld: en plof! daar dook ik kopje onder, eer ik den tijd had om een schietgebedje aan onzen Lieven Heer te prevelen. Toen ik weer boven kwam, zag ik mijn schip reeds op een goeien afstand: en met recht droeg het zijn naam van: "de Prins te Paard"; want het huppelde en hobbelde over de golven als een ruin, die den kolder in den kop heeft, en ik zag wel in, dat ze met dat booze weer geen sloep konden uitzetten om mij op te zoeken.--Pulvertje maat! dacht ik bij mijzelven: 't is met je gedaan: bid een Onze Vader en daarmee uit. Maar krek als ik zoo dacht, en op het punt stond van weer te zinken, daar voel ik mij op een stevige manier in mijn wammes pakken en achteruit sjorren. Dat's een haai! meende ik zoo, die mij voor zijn ontbijt wil nemen, en ik dorst niet omkijken van schrik, maar jawel! "Hier ouwe!" hoorde ik achter mij zeggen: en wie was het? niemand anders dan Sandertje, die, juist als ik, overboord gedwaald was. Maar hij was gelukkig net te land gekomen...." "Gij meent, te water gekomen," viel Suzanna in. "Juist, als de Juffer recht aanmerkt: net te water gekomen naast het groote varkenshok, dat ook overboord gegaan was, en hij had het handig beetgepakt. Ik moet zeggen, door een bijzondere bestiering Gods, was hij naar mij toegedreven en wel zoo dicht dat hij mij grijp
PREV.   NEXT  
|<   203   204   205   206   207   208   209   210   211   212   213   214   215   216   217   218   219   220   221   222   223   224   225   226   227  
228   229   230   231   232   233   234   235   236   237   238   239   240   241   242   243   244   245   246   247   248   249   250   251   252   >>   >|  



Top keywords:
gekomen
 

overboord

 

zeggen

 

geweest

 

sterker

 

zoeken

 

bestiering

 

Pulvertje

 

mijzelven

 
gedaan

bijzondere

 

toegedreven

 

afstand

 

goeien

 

prevelen

 

huppelde

 

konden

 
hobbelde
 
golven
 
kolder

uitzetten

 

achter

 

hoorde

 

varkenshok

 

niemand

 

schrik

 

omkijken

 

anders

 
Juffer
 

aanmerkt


gelukkig
 
Sandertje
 

groote

 
gedwaald
 
stevige
 
manier
 

wammes

 

pakken

 
beetgepakt
 
zinken

daarmee
 

Suzanna

 

achteruit

 
sjorren
 
ontbijt
 

gegaan

 

meende

 

handig

 

Lieven

 

ongelijk