ijl wij den terugtocht
aannamen, daar de bengel reeds voor den eten luidde. Wij spoedden ons
naar huis, waar wij weldra aan den disch een paar heerlijke tarbotten
zagen rooken. Na het middagmaal nam Tante mij ter zijde, om mij te
onderhouden over de nieuwe betrekking, welke ik in het huis Van Bempden,
Van Baalen & Co. ging vervullen. Daar dit gesprek echter van een geheel
mercantieelen aard was, zal ik er hier geen gewag van maken, zoomin als
van hetgeen verder dien avond voorviel, en waarvan ik mij alleen
herinner, dat ik smoorlijk verliefd naar bed ging.
* * * * *
ZESTIENDE HOOFDSTUK.
WAARIN VERHAALD WORDT, WIEN FERDINAND IN DE KERK ZAG: EN WELKE GASTEN OP
HEIZICHT KWAMEN ETEN.
Het ontbijt vond ons den volgenden morgen allen kant en klaar om ons
naar de kerk te begeven. Hetzij, dat de dorpsklok verzet was, hetzij dat
de koetsier te laat met het rijtuig voor was gekomen, de Predikant was
reeds op stoel, toen wij het Godshuis binnentraden. Geheel vervuld door
de troostrijke gedachte, dat ik, na zoolang uitlandig te zijn geweest,
mij weder voor het eerst in een Vaderlandsche kerk bevond, hield ik mij
alleen met den plechtigen eeredienst bezig, zonder, gelijk wellicht
geschied zou zijn, indien ik vroegtijdig, bij het aangaan, of minder
opgewekt ter kerke gekomen ware, mij met de aanwezigen te bemoeien. Toen
echter de Predikant het eerste deel zijner rede ten einde had gebracht,
en de gemeente van deze gelegenheid gebruik maakte om naar gewoonte te
hoesten en zich te snuiten, liet ik even den blik over de vergadering
weiden en werd ik in een der meer verwijderde mansbanken iemand gewaar,
dien ik verre was te dezer plaats te verwachten, en dien ik tot mijn
verbazing herkende voor het hoofd der drie struikroovers, die mij hadden
aangerand: den zoo gevreesden Zwarten Piet, nog deftiger gekleed dan
toen ik hem op den weg zag. Zijn oogen ontmoetten de mijne:
waarschijnlijk had hij mij reeds vroeger opgemerkt: hij knikte mij,
vriendelijk, doch bijna onmerkbaar, toe, lei den vinger op den mond, als
wilde hij mij stilzwijgendheid aanbevelen, en zag toen weder aandachtig
den leeraar aan.
Deze zonderlinge ontmoeting bracht, gelijk men denken kan, geen kleine
ontroering bij mij te weeg, en ik raakte geheel uit de stemming, waarin
ik mij bevond: zoodat ik in het eerst buiten staat was, eenige
oplettendheid te schenken aan de woorden van den Predikant, die mij als
ijdele klanken in de por
|