tronie had een
nog onvriendelijker uitdrukking dan voorheen: ja, toen hij, uit de koets
gestapt, voor mij stond, deed hij mij volkomen aan een gekleed cadaver
denken. Hij beantwoordde ternauwernood mijn eerbiedigen welkomstgroet
en buiging, keek mij aan, alsof hij zich bij geene mogelijkheid konde
voorstellen, wie ik toch wezen mocht, wendde zich vervolgens tot den
koetsier, en riep dezen toe:
"Reinier! gij zorgt dat gij precies te zeven uren weer voor zijt:
precies te zeven uren: en gij ziet het rijtuig goed na; want ik vrees
dat het heel wat te lijden heeft gehad: en gij brengt het bijdehandsche
paard naar den smid en laat het opnieuw beslaan."
Op de beide eerste bevelen had de koetsier eenvoudig: "jawel Mijnheer!"
geantwoord; tegen het laatste vermeende hij evenwel te moeten opkomen.
"Mijnheer!" zeide hij: "het beest is gisteren pas beslagen."
"Ik herhaal u, gij brengt het naar den smid," zeide Van Baalen, "'t is
of ik altijd bedienden aantref, die mij tegenspreken: ik heb duidelijk
gehoord, dat een van die ijzers los zit: en gij komt precies te zeven
voor," enz. Hier herhaalde bij zijne bevelen in dezelfde orde.
"De man is punctueel," dacht ik: "en het schijnt moeilijk hem tevreden
te stellen: in allen gevalle zal het mijne schuld zijn indien ik zijn
begeerte niet begrijp."
Intusschen was Kapitein Pulver, die door zijn patroon was medegenomen,
de koets uitgesprongen ongeveer als een bom, die uit den ketel vliegt.
Zoo de Heer Van Baalen een contrast had willen uitzoeken om met hem te
reizen, had hij er geen beter kunnen aantreffen. Kapitein Pulver was een
kort, dik, rond ventje, zoo zwaarlijvig, dat men zich op een afstand van
hem plaatsen moest om zijn beenen te zien: en boven het ronde lichaam
was een klein, rond hoofdje geplaatst, evenals een knop op een
Delftschen trekpot.
Beide gasten begaven zich onder mijn geleide naar de zijkamer, waar
Tante hen verwelkomde. De Heer Van Baalen maakte bij het inkomen een
buiging in het rond; doch zonder iemand bepaaldelijk aan te zien of toe
te spreken, en schijnbaar geheel andere zaken in 't hoofd hebbende.
Vervolgens haalde hij zijn horloge uit, vergeleek het met het uurwerk,
dat in het vertrek stond, en schudde wrevelig het hoofd.
"'t Is fataal!" zeide hij: "ik had gedacht, zoo goed op mijn tijd gepast
te hebben: en nu is het reeds kwartier over twaalven. Maar mijn horloge
zal wel weer mis zijn. 't Is of mij dit altijd gebeuren moet."
"Ik weet dat UEd. ee
|