t,
dan toen ik mij op Guldenhof bevond?"
"UEd. kan het oogmerk niet hebben om mij te beleedigen?" zeide zij, mij
ernstig aanziende.
"God weet, dat dit de laatste mijner gedachten zoude zijn: en ik verwerp
alle dergelijke uitleggingen mijner woorden. Maar ik bedrieg mij niet:
er is iets voorgevallen ... men heeft mij bij u in een kwaad daglicht
doen voorkomen."
"Mijnheer!... ik weet niet ... maar het schijnt of ik een verhoor moet
ondergaan," zeide zij, kennelijk ontevreden.
Ik begon te begrijpen, dat zij toch niet voor de reden van de
verandering in haar gedrag te mijwaart zou uitkomen, en besloot er dus
zelf op te zinspelen, terwijl ik, nu eens aan den gang zijnde en mijne
eer op het spel ziende, met meerderen moed en warmte aldus voortvoer:
"Hoe kunt gij mij dus kwellen en een ongunstige wending geven aan al
wat ik zeg? Laatstleden Woensdag op Guldenhof hadden wij op zulk een
aangename wijze kennis gemaakt en waren op zulk een gullen, vroolijken
voet van gemeenzaamheid gekomen, die mij zooveel zoets en genoeglijks
voor de toekomst beloofde: en thans wilt gij mij nauwelijks met een
antwoord verwaardigen.... Wat zeg ik? reeds toen UEd. mij eergisteren
te Muiden voorbijreed, was uw groet zoo kort...."
"Mijnheer!" riep zij verrast uit, terwijl ik in haar oogen haar
verontwaardiging las en haar verbazing, dat ik van die ontmoeting gewag
durfde maken.
"Of is het wellicht die ontmoeting zelve," vervolgde ik, "welke bij u
tot verkeerde oordeelvellingen omtrent mij heeft aanleiding
gegeven?--UEd. zwijgt!"
"Inderdaad, ik weet niet, wat ik antwoorden zal," zeide zij, na eenige
aarzeling: "ik ben uwe zedenmeesteresse niet, het is mij natuurlijk
onverschillig met wie UEd. omgaat...."
Het hooge woord was er uit, en ik zegende mijn besluit om een verklaring
uit te lokken.
"Veroorloof mij, de overtuiging te behouden," zeide ik, "dat die
ontmoeting alleen u niet tegen mij zoude hebben ingenomen, en dat uw
Heer Neef, wien ik te Naarden ontmoette, en die zelf wellicht te mijnen
opzichte door den schijn misleid werd, UEd. gedachten heeft ingeboezemd,
die het mijn plicht is, u te ontnemen."
Henriette werd bleek en een traan glinsterde in haar oog: ik zag, dat ik
juist geraden had.
"Ik ben eerst een paar dagen bij de mijnen terug," vervolgde ik, "en er
ligt mij veel aan gelegen, dat mijn goede naam ongekrenkt blijve. Vooral
stel ik er prijs op, dat UEd. mij niet verkeerd beoordeele. Zoude UEd.
weigeren, aan mij
|