n
uitrusten op het hooge dennenbosch, dat aan den voet van het bergje
begon en waar onderscheidene paden en watertjes op een schilderachtige
wijze doorheen kronkelden,--of op de nog donkerder beuken, die, verder,
hun zware en weelderige takken spreidden over een vrij breed water,
hetwelk aan de eene zijde van het weiland liep. Heerlijk was de
terugspiegeling van het loof in het heldere nat, waarvan de kalme
oppervlakte niet verbroken werd dan door de kringen, welke nu en dan
daarin gevormd werden door den koning onzer binnenwateren, den vratigen
snoek, of door eenige schoone lakenveldsche koeien, die met een statigen
tred het weiland verlieten om koelte en schaduw in den frisschen plas te
zoeken; maar, eens daarin gekomen, zoo stil en onbeweeglijk bleven,
alsof zij een bekwamen schilder stonden af te wachten, die hem met zijn
kunstpenseel op het doek zoude vereeuwigen. Maar wat geen penseel zoude
hebben kunnen teruggeven, was de verrassende uitwerking der
zonnestralen, die, hier en daar zich een weg banende tusschen de breede
takken, door de oppervlakte des waters heen op den zandigen bodem
afstuitende, al de kleuren van den regenboog in ontelbare mengelingen te
voorschijn riepen.
Terwijl wij, op ons gemak neergezeten, ons in deze beschouwing
verlustigden, en het verkwikkende genot van de vrije natuur, gepaard met
de aangename gewaarwording van uit te rusten na eene vrij verhittende
wandeling, ons alle drie in een stille en weldadige stemming gebracht
had, hoorden wij opeens in de nabijheid roepen en praten en herkenden
weldra de stem van Tante Van Bempden, die zich beurtelings uitzette om
hop! hop! te roepen en dan weder een min schellen toon aansloeg en een
onderhoud scheen voort te zetten met iemand, die haar vergezelde. Wij
stonden op, ofschoon slechts langzaam; want ik geloof, dat geen van ons
tevreden was van in zijn mijmeringen gestoord te worden: wij
beantwoordden het hop! hop! met al de kracht onzer longen en begaven ons
intusschen naar het dennenbosch, waaruit het geluid scheen voort te
komen, en waar wij weldra Tante gewaarwerden, in gesprek met een kloeken
landman, wien ik terstond herkende voor den man, dien ik in de Soester
herberg ontmoet had en onder den naam van Baas Roggeveld heb ten
tooneele gevoerd.
"Zoo! eindelijk gevonden?" zeide Tante, terwijl zij ons naderde, "gij
laat mij ook mooi loopen. Kunt gij _nog_ verder gaan?"
"Wel Tante-lief!" zeide Suzanna: "wie had ooit kunnen denken, dat UEd.
o
|